Ma’rifa (spirituele kennis van God)
De eerste rang van Ma’rifa bestaat in het onderscheiden van de uitingen van de Goddelijke Namen die ons langs alle zijden omringen en reizen in het verbazende klimaat van de Kenmerken achter de deur van het mysterie, halfgeopend door deze uitingen. Tijdens deze reis vloeit voortdurend licht uit de ogen en oren van de reiziger op het pad van de Waarheid, naar zijn tong. Zijn hart begint zijn daden te sturen en doet dienst zoals een tong die de Waarheid bevestigt en verkondigt. Deze tong wordt als het ware een schaaltje van 'goede woorden'. Verschillende lichten van lichtgevende waarheid beginnen weerkaatst te worden op het scherm van zijn geweten of bewustzijn. Dit wordt uitgedrukt in: 'Naar Hem moge goede woorden opstijgen en de rechtvaardige daden zullen deze woorden doen opstijgen.' (S35, A10). Een man die deze graad van ma’rifa heeft bereikt, is gesloten voor alle soorten kwaad en gehuld in de winden die waaien uit verdere sferen. Gangen van licht zijn geopend, van zijn geest naar de Ene die door het hart is gekend. Ibrahim Haqqi van Erzurum heeft het allegorisch als volgt verwoordt: 'God zegt: Ik kan omvat worden, noch door hemelen noch door de aarde.' Hij kan gekend worden door het hart als een verborgen schat in het eigen binnenste. De mens raakt in vervoering door het genot van dergelijke gebeurtenissen te aanschouwen zodat hij er niet aan denkt van naar het gewone leven terug te keren.
Dit punt waar een reiziger naar de Waarheid volledig is afgesloten van alles behalve van God en zich heeft vrijgemaakt van alle soorten lichamelijke verlangens en impulsen, zichzelf alleen toestaand van op de getijden der vrede te bewegen, is het punt van ma’rifa. Wie rond dit punt reist, wordt 'een reiziger naar ma’rifa' genoemd. Terwijl een andere die dit punt heeft bereikt, een 'arif wordt genoemd. (Een gnosticus of iemand die kennis van God heeft)
Het verschil tussen de commentaren die op ma’rifa worden gemaakt, komt van de verschillen van zowel temperamenten als denkscholen of het niveau van de gnostici. Sommigen hebben ma’rifa gezocht in de gnostici zelf en dachten dat het gevoel van ontzag dat in hen is waargenomen, de manifestatie van ma’rifa is. Anderen hebben dit verbonden gezien met gemoedsrust en beoordeelden de diepte van de vorige overeenkomstig die van de volgende. Nog anderen beschouwden dit als het afsluiten van het hart voor alles behalve God. Er zijn ook zij die dit hebben begrepen als de verwondering en de bewondering die het hart voelt temidden van de getijden der Goddelijke uitingen. Hun harten kloppen altijd met verwondering en bewondering, hun ogen gaan open en dicht in verwondering en hun tongen spreken met verwondering en bewondering: 'Ik erken dat ik onbekwaam ben om U te prijzen zoals Gij Uzelf prijst.' (Muslim, Salat, 222 /Abu DAwud, Salat, 148)
Met de geest steeds opwaarts vliegend naar de eeuwigheid, het hart vervoerd met het genot van vrede te vinden of in rust te zijn, maar steeds in zelfcontrole en voorzichtig, is het leven in het klimaat van ma’rifa kalm en vredig zoals in de Tuinen van het Paradijs. Zij aan zij of omgaand met engelen, zij die ma’rifa hebben verworven, zijn inbegrepen in de betekenis van: 'Zij zijn God niet ongehoorzaam, wat God ook gebiedt, en voeren alle bevelen uit.' (S66, A6)
Met gevoelens als bloemknoppen die wachten op het daglicht om zich te openen, openen deze zielen zich helemaal met ma’rifa in het daglicht en ervaren het genot van nabijheid met Hem, op elk moment, met een nieuwe dimensie van ma’rifa. Zolang zij hun ogen gericht houden op de deur der Waarheid, zijn zij bedwelmd door de samenkomst met Hem, enkele malen per dag of zelfs elk uur en vervoerd met een nieuwe uiting op elk moment.
Terwijl zij die zichzelf ondersteunen om geleerden te zijn, verder 'krabbelen', terwijl de filosofen filosoferen, met veel moeite vooruitgang boeken met de informatie waarover ze beschikken, is een 'arif (gnosticus- die ma’rifa heeft verworven) steeds vredig en spreekt over vrede in een prisma van licht. Zelfs op momenten dat hij beeft door vrees en ontzag voor de Almachtige, voelt hij oneindig genot en zijn hart glimlacht terwijl zijn ogen huilen.
Er zijn enkele verschillen of manieren en tendensen tussen gnostici die uit de verschillende temperamenten en scholen van spirituele training komen. Terwijl sommigen als waterpoelen, diep en stil zijn en het moeilijk is om het te herkennen tussen de mensen omwille van hun onopvallend uiterlijk, zijn er anderen die klateren zoals een waterval. Sommigen huilen voortdurend uit angst om zonden te begaan en niet in staat te zijn om één enkel goed ding te doen. Zij houden nooit op om hun Heer te prijzen. Anderen reizen voortdurend in het klimaat van ontzag, nederigheid en vertrouwdheid en denken er nooit aan om deze 'oceaan' te verlaten. Nog anderen zijn zoals de aarde waar iedereen over stapt, niemand betuigt enig respect voor hen, beschouwt hen als gnostici. Anderen zijn als wolken, ze zenden 'water' naar allen onder hen. Ook zijn er die, zoals briesjes, onze gevoelens beroeren en ons gunsten en gaven doen toekomen.
Er zijn enkele tekens om een gnosticus, 'wetende' te herkennen. Hij verwacht voorkeur, geschenken en intimiteit van niemand behalve de Ene die Kennis heeft. Hij opent zijn oogleden en de deuren van zijn hart voor niemand anders dan Hem. Het is zijn grootste lijden als hij zijn aandacht, liefde en verlangen schenkt aan een andere dan Hem. Wie niet in staat is om de echte Kennis van God Almachtig te verwerven, kan geen onderscheid maken tussen de Geliefde en anderen. Wie niet in staat is tot intimiteit en nabijheid met de Geliefde is niet in staat om de pijn en marteling van de scheiding te begrijpen.
- Aangemaakt op .