Fethullah Gülens benadering van Koranexegese
1. Inleiding
Pogingen tot exegese door moslims in de moderne tijd vormen een uitermate interessant onderwerp. Gedurende de laatste twee eeuwen is door moderne moslimintellectuelen veel aandacht gestoken in het onderzoek naar nieuwe visies op de interpretatie van de Koran. Toch moeten we erkennen dat geen van deze werken alle exegetische literatuur omvat die in de verschillende streektalen is geschreven. De Turkse exegese van de Koran is één van de voornaamste ontbrekende onderdelen van deze literatuur.[1]In dit hoofdstuk concentreren we ons op het exegetische werk van Fethullah Gülen, één van de meest invloedrijke Turkse geleerden van deze tijd. Hoewel Gülen geen volledige exegese van de Koran heeft geschreven, gaan we uit van zijn belangrijke exegetische werken om zijn positie aan te geven ten opzichte van diverse moderne stromingen in de Koranwetenschap. Dit hoofdstuk onderzoekt Gülens interpretatie van de Koran, zijn benadering van de aard en de status van de Koran als een goddelijke openbaring, de thematische samenhang van de Koran, het concept van de opheffing (nash), verzen die een expliciete (moehkam) betekenis hebben, of een metaforische of voor meerdere interpretaties vatbare (moetasjabih) betekenis, Koranvertellingen en de context van de openbaringen. De belangrijkste vragen van Albayrak zijn: wat is het verschil tussen Gülens interpretatie van de Koran en die van zijn tegenhangers die zowel de klassieke als de moderne benadering volgen? Geeft Gülen een volledig nieuwe interpretatie of volgt hij stevig gevestigde exegetische tradities? Hoe gaat hij om met de moderne wetenschap en de onophoudelijke wetenschappelijke ontwikkelingen in relatie tot de Koranverzen, en hebben moslims een nieuwe vorm van hermeneutiek nodig voor hun interpretatie van de Koran?
2. Gülens visie op de aard en de status van de Koran
Om Gülens exegetische benadering op de juiste wijze te beoordelen, is het van belang om zijn algemene mening over de aard en de status van de Koran onder de loep te nemen. We concentreren ons hierbij vooral op zijn mening over de aard van de Koran, de leer van de openbaring, de plek hiervan in het oorspronkelijke bestaan, de epistemische waarde van de Koran, de universaliteit van de Koran, de kracht en macht van de Koran bij de vorming van moslimmaatschappijen, en de rol van de Koran bij het definiëren van de relatie tussen God en de schepping, en als gevolg hiervan, de relatie tussen de mens en het universum.
Gülens benadering van de hierboven genoemde kwesties, en de benadering van klassieke en moderne moslimgeleerden, vertonen opvallende overeenkomsten. Ondanks deze overeenkomsten verschilt Gülens theorie behoorlijk van die van zowel zijn moderne als van zijn klassieke tegenhangers. Bovendien vinden we in Gülens werk een grote hoeveelheid extra informatie. Ten eerste stelt Gülen dat de Koran een uniek boek is waarin de oorspronkelijke goddelijke inhoud bewaard is gebleven. De inhoud is direct afkomstig van het onvergankelijke ‘spraak’-attribuut (kalam) van God, en daarom belichaamt de Koran het eeuwige Woord van God. Gülen maakt hierbij wel onderscheid tussen de spraak van God en de spraak van Zijn schepselen, en stelt dat de mens niet in staat is om alle dimensies van Zijn spraak te bevatten. Gülen volgt de Matoeridi-denkwijze en geeft uitgebreide informatie over innerlijke spraak (kalam al-nafsi) en over uiterlijke spraak (kalam al-lafzi). In de normale spraak zien we letters, woorden, zinnen enzovoort. Deze spraak wordt gegoten in letters, woorden en zinnen, en vormt gesproken woorden, de kalam al-lafzi. Er is nog een andere vorm van spraak die niet met geluid wordt gesproken, maar als innerlijke stem klinkt; dit wordt kalam al-nafsi genoemd.[2]Gülen geeft uit de Koran vele voorbeelden van innerlijke spraak, zoals de toespraak van profeet Jozef, vrede zij met hem, over zijn broers in vers 12:77[3]“Zij zeiden: als hij heeft gestolen – welnu, een broer van hem heeft al eerder gestolen. Maar Jozef (verdroeg hun valse beschuldiging in stilte en) bewaarde het als een geheim in zijn ziel en onthulde het niet aan hen. Hij zei (tegen zichzelf): “Jullie zijn zowaar in een slechte situatie terechtgekomen. God is volledig op de hoogte van wat jullie beweren.”[4]
Gülen is ervan overtuigd dat iedere keer wanneer de Koran wordt gehoord, gereciteerd of overgeschreven, moslims de innerlijke betekenis van de uiterlijke woorden en zinnen begrijpen. Wanneer een moslim bijvoorbeeld het vers innalladhiena kafaroe (zij die niet geloven…) leest, is de uitdrukking inna een samenstelling van een hamza en een noen. Wanneer wij deze uitspreken of opschrijven, zien we tegelijkertijd de kalam al-nafsi (innerlijke spraak) ontstaan in een kalam al-lafzi-vorm, en voelen we het gewicht van het Goddelijke Woord.[5]Daarom worden moslims nooit moe van het herhalen van de Koran. Al gaan de letterlijke inhoud en betekenis van de Koran misschien vervelen, de innerlijke betekenis doet dit nooit. Kortom, we zijn misschien niet in staat om deze onbegrensde betekenis van de innerlijke spraak in woorden te vatten, maar we zullen deze altijd voelen.
Volgens Gülen kunnen we met deze innerlijke betekenis nooit uiting geven aan genot, wel aan verbazing en verbijstering.[6]
Gülens uitleg van de aard van de Koran is het onderzoeken waard. De innerlijke betekenis, die besloten ligt in de letters en de woorden van de Koran, beschouwt hij overduidelijk als cruciaal. Ook benadrukt hij het ondoorgrondelijke karakter van deze betekenis.[7]Met deze benadering zet hij zich af tegen twee denkwijzen. Ten eerste keurt hij de denkwijze af van de Moetazilieten, die stellen dat de spreker de schepper is van het woord. Daarnaast verwerpt hij het idee van de Kharidjieten die beweren dat het Woord van God bestaat uit letters en klanken. Tenslotte beschouwt Gülen de Koran als de meest kostbare onvergankelijke diamant van de lawh al-mahfoez (Beschermde Tablet).[8]
De leer van wahj (openbaring) vormt een ander belangrijk onderdeel van het karakter van de Koran. Gülen is erg voorzichtig over bepaalde onderwerpen die in verband staan met de openbaring van de Koran, zoals de manier waarop de Profeet de openbaring heeft ontvangen, het verschil tussen openbaring en inspiratie, het effect van de openbaring op hem, het optekenen van de openbaring, enzovoort. Gülen stelt dat de manifestatie van de openbaring in de vorm van de heilige schrift de Koran, de meest gepaste manier is om de boodschap van God over te dragen. Hij voegt hieraan toe dat deze vorm van openbaring correspondeert met het niveau van het menselijk begripsvermogen.[9]
Gülen gebruikt de klassieke definitie van de term wahj en wijst op de rijkdom van de Arabische betekenis hiervan. Bovendien vestigt hij meer dan eens de aandacht op de wijze waarop de Profeet de openbaring heeft ontvangen. Hoewel de Koran en de overleveringen van de Profeet ons uitgebreid informeren over de complexiteit van dit proces, stelt Gülen dat de Profeet de enige is die alles weet over de exacte details van deze ingewikkelde ervaring. Hij is immers de enige persoon die de openbaring heeft ontvangen. Daarom kunnen anderen onmogelijk het proces van de openbaring volledig bevatten.[10]Toch doet Gülen een voorzichtige poging om met het volgende voorbeeld het proces van openbaring uit te leggen.
Stel je voor dat receptoren de tekens van het morsealfabet omzetten in gewone letters en woorden. Ieder teken is gelijk aan een specifieke letter. De persoon die deze receptor gebruikt, weet welk teken gelijk is aan welke letter. Om het proces van de openbaring enigszins begrijpelijk te maken, kunnen we deze vergelijking gebruiken. In het kort - moge God me mijn analogie vergeven - komt het erop neer dat God duizenden van deze spirituele receptoren in de aard van de Profeet heeft geplaatst om hem zo in staat te stellen ieder goddelijk teken te ontvangen als een specifiek woord.[11]
Gülen voegt hieraan toe dat er niet gezegd mag worden dat de openbaring als betekenis tot de Profeet kwam, en dat de Profeet deze betekenis zelf in de vorm van letters (woorden) heeft gegoten.[12]Verder voegt Gülen hieraan toe dat de volledige overeenkomst tussen de ontvanger en de zending ervoor heeft gezorgd dat er geen enkele anekdote in de Koran of de overleveringen bestaat, waarin de Profeet aan God vraagt om verzen te herhalen toen hij deze van Hem ontving. Kortom Gülen is van mening dat het onmogelijk is te ontkennen dat de Koran een Goddelijke oorsprong heeft, en te proberen de openbaring in te passen binnen de grenzen van het menselijke verstand.[13]Op basis van het vers 42:51: “Het is ongepast dat God tot een mens spreekt, behalve als dat gebeurt door inspiratie, of vanachter een sluier, via een boodschapper, of met de toestemming en wil van God. Want Hij is de Hoogste en de Wijste.” Gülen stelt ook dat alle profeten voor Profeet Mohammed, vrede zij met hem, hun boodschappen op overeenkomstige wijze hebben ontvangen. Volgens hem gaat openbaringgepaard met objectiviteit en is dit het belangrijkste verschil tussen openbaring (wahj) en inspiratie (ilham). Met andere woorden, die inspiratie is subjectief, onderhevig aan de wijze van interpreteren, zonder getuigen, en niet bindend. Terwijl openbaring objectief is, maar bindend en bevestigd door getuigen. Hoewel openbaring en inspiratie afkomstig zijn van God, communiceert de ontvanger van inspiratie niet met de engel Djibriel[14/15]
Verder is het opmerkelijk dat Gülen veelvuldig gebruik maakt van twee belangrijke concepten uit de Koran om de onderscheidende aard van de openbaring van de Koran aan te geven. Het eerste is het concept foerkaan, dat wijst op de onderscheidende, unieke en uitzonderlijke status van de Koran. In Gülens theologie betekent dit dat de mens niet de Schepper of verzender is van de openbaring, daarom worden zij geacht hun Heer te dienen.[16]Het tweede concept uit de Koran is karien (de naaste). Gülen legt uit dat dit de relatie omschrijft tussen God en de mens via de Koran. Met andere woorden, via de Koran komen gelovigen dicht bij God, en wanneer ze dicht bij God komen, zal hun wijsheid automatisch toenemen.[17]
Door de sterke associatie van de openbaring van de Koran met de spraak van God, wijst Gülen ons er veelvuldig op dat de Koran op zichzelf een zegen is. Net zoals Said Nursi haalt ook Gülen aan dat de Koran een boek is van wijsheid, rituelen, wetten, gebed, contemplatie, reflectie, enzovoort.[18]Omdat de Koran een goddelijke openbaring is, beschouwt Gülen de Koran als uitermate belangrijk binnen de kring en onderlinge relatie van het universum, de mens en de Koran. Gülen geeft aan dat het universum een universum is van God (kainaat Allah), de Koran het Boek van God (kitaab Allah), en de mens een dienaar van God (ibaad Allah). Eén van de terugkerende thema’s in deze drie entiteiten is God (Allah) die zijn Woord verkondigt in de Koran.[19]
De eigenschappen van God kunnen alleen via dit onvergankelijke Woord van God volledig worden begrepen. In de ogen van Gülen is de Koran het geniaalste en meest solide wonder van Profeet Mohammed, vrede zij met hem. De taal en de stijl van de Koran overstijgen elke omschrijving en regel van ethiek, moraliteit, maatschappelijke relatie en wet die de basis vormen voor de moderne disciplines en wetenschap. In strikte zin ziet Gülen de Koran als de kortste weg naar God. Het is een onuitputtelijke bron van oplossingen voor de vele problemen van de huidige tijd, en is daarom een boek waarvan geen afstand mag worden genomen.[20]
Gülens benadering van de Koran lijkt misschien op een traditionele interpretatie van de Koran, maar is het niet. Hij wijst slechts op de verschillende dimensies die we via de Koran kunnen bereiken. Om een goede en authentieke communicatie te realiseren, is het volgens Gülen belangrijk dat er een sterke band is tussen verzender en ontvanger van de boodschap. Wanneer er geen sprake is van harmonie, dan is er geen sprake van een relatie.[21]Gülen zegt verschillende keren dat de Koran een erg jaloers boek is. Als je je er niet stevig aan vasthoudt of je er niet volledig voor opent stelt, dan is het erg moeilijk om er profijt van te hebben.[22]Volgens Gülen draait het erom dat een juiste interpretatie van de status van de Koran, de weg vrijmaakt voor een relatie tussen de mens en God. Gülen ziet de Koran niet als een neutraal, theoretisch of omschrijvend boek, maar als een manier van leven en als een onderwijzende tekst die vorm geeft aan individuen en maatschappijen. Gülen is ongelukkig met analyses die de Koran slechts omschrijven vanuit een epistemologische basis. Hij redeneert dat er verschillende niveaus zijn in de relatie tussen de mens en de Koran. Eén ervan is het niveau van begeleiding. Hij vindt dat de Koran in eerste instantie een gidsboek is. Het is ‘de beslisser’, met als lijdend voorwerp de mens, waarover wordt beslist. Dit betekent dat als we de Koran accepteren als het Woord van God, we automatisch accepteren dat zijn boodschappen hedendaags zijn.
Dit brengt ons bij een ander punt, namelijk de universaliteit van de Koran. Hoewel de Koran binnen een bekende historische context is geopenbaard, wordt hij zowel als een historische als een niet-historische mondelinge tekst beschouwd. Gülen denkt dat als er geen Koran was geweest, er ook geen waar en geldig oordeel zou bestaan over de eeuwigheid.[24]Hieruit mag niet geconcludeerd worden dat Gülen van mening is dat de Koran een regel bevat voor iedere gebeurtenis, of dat hij algemene wetten dicteert voor elk plaatselijk probleem. Eén van de onjuistheden in deze benadering is volgens hem dat van de Koran slechts een ethisch of juridisch boek wordt gemaakt. De nadruk die Gülen legt op de universaliteit van de Koran staat in geen enkel verband met deze vorm van reductionisme.
Een voorbeeld hiervan is de uitleg van Gülen op vers 21:30: “Zien de ongelovigen dan niet dat de hemelen en de aarde één geheel vormden (als een scheppingseenheid), voordat wij ze uit elkaar hebben gespleten? We hebben uit water ieder levend schepsel gecreëerd. Zullen zij dan niet geloven?” Opnieuw haalt hij aan dat de Koran de uitdrukking kafaroe (zij die niet geloven) niet alleen gebruikt voor Bedoeïenen die met het blote oog de sterren probeerden te begrijpen, maar voor de moderne ongelovige mens, die zijn ogen sluit voor de waarheid.[23]
De herhaalde nadruk van Gülen op de status van de Koran wordt nog versterkt door zijn uitspraak dat iedere moslim de Koran elke dag weer moet zien alsof hij opnieuw aan hem of haar is geopenbaard. Dit is de eerste stap naar het begrijpen van de universaliteit van de Koran.[24]Gülen beschouwt het uit het hoofd leren van de teksten als oppervlakkig, als de Koran de leerling niet zou toestaan zijn leven te heroverwegen of opnieuw in te richten.[25]Men zou de Koran dus moeten lezen alsof men luistert naar God, de engel Djibriel en de Boodschapper van God.[26]Behalve dat hij benadrukt dat de externe dynamiek van het declameren van de Koran belangrijk is (het beheersen van de taal van de Koran, het declameren volgens de regels van tadjwied[27]enzovoort.), wijst Gülen ook op het belang van werkelijke verbinding met de Koran, het betreden van de mysterieuze wereld van de verzen, en het integreren van hun betekenis in het diepst van het hart. Verder benadrukt hij hoe belangrijk het is om de Koran zeer gevoelig en nederig te declameren.[28]
3. Algemene benadering van exegese
In dit hoofdstuk zullen we Gülens algemene houding ten opzichte van exegese analyseren. Zijn benadering van traditionele en rationele exegese en vertaling van de Koran worden ook besproken. Tenslotte zullen we ons richten op tanasoeb (de harmonie tussen de verzen en de hoofdstukken van de Koran).
3.1. Gülens visie op exegese
Het feit dat de openbaring van de Koran in het Arabisch is, en dat de Koran het woord van God is, is volgens Gülen geen tegenstelling.
Ook in de Koran zelf wordt dit meerdere malen benadrukt. Er bestaan twee globale benaderingen van exegese, die door vele vertolkers van de Koran gebruikt worden, namelijk de tekstuele en de historische analyse van de Koran vanaf het ontstaan van de exegese. Gülen verwoordt zijn eigen visie op exegese als volgt:
Het doel van exegese is het begrijpen van een tekst. Vanuit het perspectief van de Koran wordt dit in de praktijk gebracht door middel van linguïstische en literaire analyse, in combinatie met intertekstualiteit, profetische overleveringen en exegetische verslagen. Hierbij heeft men bovendien het licht van het hart en de geest (geloof) nodig bij de interpretatie van de Koran. Als het accent van de exegese ligt op de historische analyse, dan wordt dit traditionele exegese genoemd (riwaja). Heeft linguïstische analyse de voorkeur, dan heet het rationele exegese (diraja).[29]
Gülen bespreekt verschillende exegeten wier werk te plaatsen is in de bovengenoemde categorieën. Hij noemt onder andere Tabari[30], Samarkandi[31], Zamachsjari[32], Razi[33], Bajdawi[34], Ibn Kathier[35], Soejoeti[36], Aloesi[37]en enkele Ottomaanse vertolkers, zoals Aboe al-Soed[38], Kamalpasjazadah[39], Muhammad Hamdi Yazır[40]en Konyalı Vehbi[41/42]Aansluitend op de exegetische tradities die nog steeds bestaan, vestigt hij ook de aandacht op enkele exegetische scholen. Als man van de gulden middenweg bewaart Gülen in zijn exegese altijd evenwicht tussen diraja en riwaja. In tegenstelling tot sommige moderne denkers, die hun kritiek op klassieke exegetische werken uiten in vele artikelen, tekstanalyses en verwijzingen naar uitgebreide linguïstische informatie, put Gülen zonder enige aarzeling uit de bron van deze klassieke erfenis. We komen in Gülens interpretatie van de Koran bijvoorbeeld verwijzingen tegen naar teksten die niet alleen de betekenis van voegwoorden, afgeleide woorden, en vele andere linguïstische kwesties bespreken, maar ook of een woord een bepaald of onbepaald lidwoord heeft en of het werkwoord vergankelijk of onvergankelijk is. Het werkwoord ihdina (begeleiden naar het juiste pad) in vers 1:5 is een goed voorbeeld van zijn methodologie. Gülen stelt dat het werkwoord hidaja in zowel vergankelijke als onvergankelijke vorm wordt gebruikt. Hierdoor verandert de betekenis van het woord door de manier waarop het wordt gebruikt. In het kort bestaan er volgens Gülen twee soorten begeleiding: begeleiding met een tussenpersoon en begeleiding zonder tussenpersoon (in welke vorm dan ook). Gülen zegt dat in gevallen dat er wel een tussenpersoon aanwezig is, men soms toch geen begeleiding ontvangt, terwijl er zonder een tussenpersoon soms wel begeleiding is. Gülen leidt dit af van het linguïstische karakter van het woord, dat afhankelijk van de manier waarop het wordt gebruikt, zowel vergankelijk als onvergankelijk kan zijn.[43]
Gülen is beslist geen imitator van oude exegeses. Soms heeft hij open aanmerkingen op deze exegeten, waarbij hij alternatieve interpretaties aandraagt.[44]
Volgens Gülen, bestaan er in de tekst drie niveaus van betekenis: lafzi (letterlijke betekenis), akli (het begrijpen van sommige dimensies in de tekst op intellectueel niveau), en tenslotte dhawki (overstijgt de letterlijke tekst en gaat over het begrijpen, ervaren, of het ‘proeven’ van de betekenis).[45]Ergens anders stelt Gülen dat de Koran het directe inzicht, de geest, de harten en het innerlijke spirituele vermogen, zoals sirr, khafa en akhfa, aanspreekt.[46]Als er in de tekst geen tegenstellingen staan tot deze niveaus van begrip, dan is het een volledige tekst. Omdat de tekst in de Koran een zuivere tekst is, stelt Gülen dat de vertolking ervan nauwgezet moet worden uitgevoerd.[47]Houd hierbij in gedachten dat, in tegenstelling tot vele andere moderne denkers, Gülen een onbetwistbare voorwaarde stelt voor het juiste begrip van de Koran, namelijk een sterk geloof in God. Om ieder niveau van de betekenis van de Koran te kunnen ervaren, is deze voorwaarde een sine qua non van exegese.[48]Verder stelt Gülen dat tegenwoordig de interpretatie van de Koran het vermogen van individuen te boven gaat, maar dat er de gezamenlijke inspanning van deskundigen met verschillende specialisaties voor nodig zijn.[49]
3.2. Vertaling van de Koran
Een ander belangrijk punt ten aanzien van de hedendaagse Koran, is de vertaling ervan in verschillende streektalen. Gülens visie op de vertaling van de Koran getuigt van een groot inzicht. Tijdens de bestudering van Gülens gedeeltelijke vertaling van de Koran in zijn geschreven en gesproken werk, valt het belang van zijn benadering tot dit onderwerp op. Met de begrippen i’djaz (uniciteit) en iedjaz (precisie) in gedachten, beschouwt hij de tekst van de Koran als enig in zijn soort. Hij zegt dat niet alleen de inhoud, maar ook de stijl van de Koran een wonder is. Hiervoor draagt Gülen klassieke argumenten aan en stelt dat de Koran om drie verschillende reden een wonder is: nazm (compositie), djazala (schoonheid in voordracht – zuiverheid in taal), en tanasoeb (harmonie tussen de hoofdstukken en de verzen van de Koran).[50]
Vanuit deze uitgangspunten zegt Gülen dat de Koran het makkelijkste boek is dat er bestaat, ook al is het absoluut onmogelijk om iets te produceren dat er in de verste verte bij in de buurt komt.[51]Daarom is hij van mening dat het vrijwel onmogelijk is om deze multidimensionale tekst te vertalen. Ook vindt hij dat vertaling de tekst van de Koran geen recht doet, omdat een perfecte vertaling tegelijkertijd voorzien zou moeten zijn van helderheid (sarahat) en gevolgtrekking (dalala), een samenvatting (idjmal) en gedetailleerde uitleg (c), specifieke (choesoes) en algemene (oemoem) betekenissen, en onvoorwaardelijke (itlak) en begrensde (moekajjad) implicaties.[52]Het is feitelijk onmogelijk om al de genoemde voorwaarden in één vertaling te verwerken.
Gülens scepsis over de vertaling van de Koran beperkt zich niet tot bovenstaande argumenten. De onvolkomenheden van vertalingen vanuit verschillende perspectieven, tonen aan dat een exacte vertaling van de Koran onmogelijk is. Daarom dringt Gülen aan op het lezen van een verklarende vertaling in plaats van een letterlijke vertaling. Daarbij acht hij het van groot belang dat deze verklarende vertalingen worden gemaakt door deskundigen die bekend zijn met de literaire welbespraaktheid van de Arabische taal. En hij voegt toe dat iedere vertaling gefilterd zou moeten worden door belangrijke islamitische disciplines als exegese, islamitische jurisprudentie, theologie, en de overlevering van de Profeet.[53]Hij vindt dat vertalers gebruik zouden moeten maken van cultureel, sociologisch, psychologisch, antropologisch en communicatie-onderzoek. Deze wetenschappen kunnen veel toevoegen aan de uiteindelijke vertaling. Moslims die kennis hebben van Arabische en islamitische wetenschappen zouden de verklarende vertalingen moeten lezen. De rest van de moslims zou zich moeten verdiepen in exegetische werken en de Koran niet enkel moeten bestuderen via vertalingen. De achtergrond van deze uitspraak van Gülen is duidelijk: het grote aantal fouten in bestaande vertalingen. Gülen vraagt aandacht voor een aantal dogmatische en literaire fouten in moderne Turkse vertalingen.[54]Verder uit hij kritiek op het slechte taalgebruik van veel Turkse vertalingen. Dit is een behoorlijk ingewikkelde kwestie, omdat in het Turks veel Arabische woorden gebruikt worden en het moeilijk is sommige algemene termen uit de Koran te vertalen in zuiver Turks.[55]Ook is Gülen ontevreden over de vertaling van enkele specifieke namen, zoals al-rahman en al-rahim, evenals andere namen van God.[56]
3.3. Het begrip tanasoeb
In de moderne exegese speelt er nog aan andere kwestie: het concept tanasoeb (harmonie tussen de verzen en hoofdstukken van de Koran). Volgens klassieke exegeten is dit de meest indrukwekkende techniek in de exegese van de Koran, al hebben slechts weinig vertolkers haar de aandacht gegeven die ze verdiende.[57]Omdat de Koran over een periode van drieëntwintig jaar is geopenbaard, stellen sommige geleerden het bestaan van het concept tanasoeb in de Koran ter discussie. Anderen echter zien het als een belangrijk exegetisch instrument. De kritiek op de tekst van de Koran door Westerse geleerden op met name de thematische en chronologische volgorde, heeft een groot aantal moderne moslims aangemoedigd dit onderwerp uitgebreid onder de loep te nemen. Ook Gülen maakt vaak gebruik van dit exegetische instrument, maar dan niet als reactie op Westerse of klassieke geleerden. In zijn artikel ‘Eeuwige Muziek’, verklaart Gülen waarom hij zich bezighoudt met het concept tanasoeb: “De verzen en de hoofdstukken van de Koran zijn niet zomaar bij elkaar geraapt; ze zijn geplaatst volgens de profetische volgorde, tawkiefie.”[58]Deze benadering geeft Gülen de mogelijkheid om tijdens het analyseren van de Koran de sterke verbanden te bestuderen tussen de verzen en de hoofdstukken, als werden zij allemaal op hetzelfde moment geopenbaard en rond hetzelfde onderwerp gevormd.[59]Gülen stelt dat wanneer je de Koran leest zonder kennis te nemen van de voorgaande of volgende passages, maar je slechts concentreert op gelijksoortige vertellingen in verschillende hoofdstukken, dat je de Koran dan verkeerd kan interpreteren.[60]In zijn uitleg over het verband tussen het openingshoofdstuk en de daaropvolgende hoofdstukken zegt Gülen: De relatie tussen soera Al-Fatiha en andere soera’s is erg interessant. Aan de ene kant staat Al-Fatiha in de Koran als een eenzame ster aan de hemel, die geen relatie heeft met andere sterren en planeten. Aan de andere kant lijkt Al-Fatiha op een zon, die een hechte band heeft met de andere sterren en planeten. Sterren lijken op de hoofdstukken en verzen van de Koran, want één van de betekenissen van de verzen van de Koran is nadjm (ster). Net zoals de sterren, die op hechte maar verschillende wijze met elkaar verbonden zijn, hebben ook de verzen uit de Koran een sterke maar verschillende relatie met elkaar.[61]
Gülen concentreert zich niet alleen op de relatie tussen verzen en hoofdstukken, maar ook op de relatie tussen woorden en letters. Bovendien geeft hij soms uitgebreide informatie over het einde van verzen, dat fawasil genoemd wordt.[62]Als conclusie heeft Gülen een heel interessante visie op de verbinding tussen verzen en hoofdstukken. De achtergrond voor zijn focus op het begrip tanasoeb kan in verband worden gebracht met zijn theologische visie op de tekst van de Koran en, tot op zekere hoogte, met zijn relatie tot exegetische moslimtradities.
4. Onderwerpen in relatie tot de methodologie van exegese
We gaan het nu hebben over enkele methodologische kwesties in verband met Gülens visie op exegese. Hierbij richten we ons eerst op het concept asbab al-noezoel (interpretaties van de openbaring), daarna zullen we de status bespreken van de vertellingen uit de Koran en israilijjaat (niet-islamitische stof in de Koran exegese) verslagen. Verder zullen we ons concentreren ons zeer belangrijke hermeneutische instrumenten in de exegetische moslimtradities, namelijk de leer van nash (abrogatie) en moehkam en moetasjabih (duidelijke en metaforische of voor meerdere interpretaties vatbare betekenis van de Koranverzen).
4.1 Asbab al-noezoel (context van de openbaring)
De verschillende verslagen over de context van de openbaring zijn zeer belangrijke hermeneutische hulpmiddelen voor de klassieke exegese. Deze verslagen worden door klassieke geleerden hoog aangeslagen. De premoderne intellectuelen delen deze waardering echter niet en zien deze als de grootste belemmering voor een goed begrip van de Koran. Ze twijfelen openlijk aan de authenticiteit en de oorsprong van deze verslagen. Eén van de vooraanstaande denkers uit de premoderne tijd die als eerste met deze kwestie op de proppen kwam, was Sit Sajjid Ahmed Khan. Hij beklaagde zich over het feit dat het grootste deel van de verslagen[63]niet authentiek is, een zwakke inhoud heeft, en dat veel verslagen geen direct verband hebben met de interpretatie van het thema van een vers. Hij stond erop dat de historische context van een vers direct werd afgeleid uit de Koran, karina halijjah.[64]Het belang en de waarde van deze verslagen is recentelijk herontdekt door moderne islamitische Korangeleerden. De achtergrond van deze hernieuwde interesse komt uit verschillende hoeken. Vooral als gevolg van Westerse historische critici, is er een nieuwe aanpak ontwikkeld voor het definiëren van het verband tussen de openbaring en de gebeurtenissen tijdens de drieëntwintig jaar durende periode van de openbaring.
Ten eerste betogen zij dat de metgezellen van Profeet Mohammed, vrede zij met hem, de Koran niet als een boek hebben doorgekregen, al werd hij wel opgetekend, maar niet samengesteld, als een geordende tekst. Bovendien was de dialoog tussen God en de mens tijdens de openbaring zo direct en levendig dat mensen zich over het algemeen heel goed bewust waren van de context van de openbaring. Anders gezegd, de metgezellen probeerden de Koran niet te begrijpen op basis van tekstanalyse, maar volgden Koranlessen en brachten wat zij hadden geleerd direct in praktijk. Moderne moslims vroegen of de instructies uit de Koran opgevolgd moesten worden ongeacht tijd, plaats en omstandigheden. Omdat veel van deze geleerden de Koran reduceerden tot een essentieel religieus en ethisch Geschrift, beweerden ze dat alleen als het werkelijke doel (of de oorzaak) van een vers (de verzen) werd gevonden, het gerechtvaardigd zou zijn om verder te kijken dan de letterlijke betekenis ervan.[65]
Gülen vindt de verslagen van de context van de openbaring ook belangrijk, maar is van mening dat de veelvuldige nadruk van de modernisten hierop is overtrokken. Daarom probeert hij de rol van de context bij de verklaring van de Koran enigszins in te perken. Gülen beschouwt de context van de openbaring (sabab noezoel) niet gelijk aan de context van het bestaan (sabab woedjoed).[66]De relatie tussen de context (sabab) en de openbaring (noezoel) is volgens Gülen geen sine qua non-relatie. Hij vindt het onjuist om te stellen dat als er geen context is, er geen openbaring was geweest.[67]Vanwege zijn aanzienlijke theologische bijbetekenis, geeft Gülen er juist de voorkeur aan om in plaats van sabab al-noezoel, de term sabab al-iktiran te gebruiken. Dit betekent dat hoewel God in Zijn goddelijke wijsheid de verzen zal openbaren, het moment van Zijn openbaring in verband zal staan met een bepaald tijdstip.[68]Desalniettemin bekijkt hij de relatie tussen de context en de openbaring vanuit een hermeneutisch oogpunt. De context van de openbaring is volgens hem een hulpmiddel bij de interpretatie van de verzen in de Koran.[69]Verder licht Gülen toe dat veel verzen uit de Koran zijn geopenbaard zonder een specifieke context. Dit geeft duidelijk aan dat de omstandigheden (voorwaarden) in het Arabië van de zevende eeuw niet bepalend zijn geweest voor het moment van de openbaring, maar dat daarentegen de openbaring de gebeurtenissen heeft bepaald. Verder moeten verzen die een directe reactie waren op specifieke vragen, niet worden beschouwd als antwoorden op die specifieke vragen. Dit wordt bevestigd door de volgende beroemde technische formule: het specifieke karakter van de sabab verandert niets aan de algemeenheid van de regel. Gülen maakt in zijn exegese veelvuldig gebruik van deze regel. Hij gelooft in de dynamiek van deze regel en vindt dat het de boodschap van de Koran op een tijdloze manier overbrengt. Neem bijvoorbeeld vers 2:114: “En wie is er onrechtvaardiger dan hij die het vieren van Zijn naam verbiedt op de plekken voor het aanbidden van God?...” Gülens commentaar luidt:
Met betrekking tot de context van de openbaring van dit vers, wordt vaak gezegd dat dit vers doelt op degenen die er een stokje voor staken dat Joodse mensen de tempel in Jeruzalem binnengingen om te bidden. Indien men zich hier echter strikt aan houdt, beperkt deze interpretatie het bereik van het vers. Ooit martelden Mekkaanse heidenen Profeet Mohammed, vrede zij met hem, en weerhielden hem ervan om te bidden in de Ka’ba. Dit vers richt zich daarom tot iedere tiran die gelovigen ervan weerhoudt om in hun gebedshuizen te bidden.[70]
Er zijn nog vele voorbeelden hiervan, maar ruimtegebrek dwingt ons om de ogen te richten op de inzichten van Gülen ten aanzien van andere belangrijke kenmerken van de context van de openbaring. Eén van de opvallende aspecten van deze verslagen is het demonstreren van de juiste verhouding tussen theorie en praktijk in de islam.[71]Verder beschouwt Gülen de verslagen als een databank voor het begrijpen van de achtergrond van sommige verzen. Hij legt uit dat deze verslagen latere generaties moslims voorzien van de middelen om de betekenis van een vers op dezelfde manier te begrijpen als de allereerste mensen die de Koran ontvingen, namelijk door een levendig begrip van de context van de gebeurtenis.[72]Bovendien beschouwt hij de verzen die beginnen met de formule ‘als ze je vragen, zeg…’ als het belangrijkste bewijs voor de levensvatbaarheid van de context van de openbaring.[73]Gülen wijst ons erop dat zelfs God, die alles en iedere gebeurtenis beter kent dan wie ook, verwijst naar de specifieke context van een openbaring om een algemene boodschap over te brengen aan het grote publiek. Gülen verwijst op verschillende manieren naar deze verslagen. Soms noemt hij de verslagen zonder er verder commentaar op te geven (zoals bij 18:28[74], 33:5[75]en 93:4[76]), en soms vermeldt hij de verslagen volledig, terwijl hij de lezers waarschuwt om de betekenis van de verzen niet te beperken door deze verslagen (zoals bij 5:54[77]en 36:20[78]). Gülen voegt hieraan toe dat als een geleerde geen bredere betekenis kan toedichten aan een vers, of als hij het vers niet op meerdere manieren kan interpreteren, hij geen ware fakih is (niet in de zin van jurist maar in de betekenis van iemand met een diep begrip van de islam). Zijn commentaar op vers 36:20 laat deze benadering duidelijk zien: Ongeacht of het vers betrekking heeft op ongelovigen, hypocrieten, of joden en christenen, en ongeacht of de context van de openbaring betrekking heeft op een bepaalde gebeurtenis, omgeving of op bepaalde mensen, we moeten een verband zoeken tussen het vers en onze eigen omstandigheden, persoonlijkheid of omgeving.[79]Voor Gülen is dit de enige manier om continu te worden aangesproken door de Koran. Tenslotte wijst hij op enkele verzen die niet begrepen kunnen worden zonder een verwijzing naar de context van de openbaring, zoals vers 87:9[80]. Omdat gebruik wordt gemaakt van linguistische en historische anekdotes concludeert Gülen dat het vers betekent: “Geef raad aan hen, want zij zullen zeker baat hebben bij uw raad.”
In dit geval is de context van de openbaring belangrijk om de ware geest van de Koran te kunnen bevatten.
4.2. Koranvertellingen en het concept van israilijjaat
De Koranvertellingen omvatten meer dan een derde van de Koran, daarom moet iedereen die de Koran ze in aanmerking nemen. In de moderne periode zijn er twee belangrijke zaken met betrekking tot de Koranvertellingen: de historische waarheid en de interpretatie in het licht van de israilijjaat-verslagen. Onlangs heeft een aantal hedendaagse geleerden hun twijfels uitgesproken over de historische waarachtig van deze vertellingen en geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat deze verhalen gebaseerd zijn op historische feiten. Ze zijn als een fictief verhaal opgevoerd in de Koran om de vroege moslims te ondersteunen in een zware en hopeloze tijd.[81]Anderen proberen op allerlei manieren om de inhoud ervan te rationaliseren in plaats van de historische authenticiteit te ontkennen.[82]Gülen is het oneens met beide benaderingen en twijfelt geen moment aan de historische nauwkeurigheid van de Koranvertellingen. Sommige mensen stellen de verhalen gelijk aan metaforen en proberen zo aan te tonen dat deze historisch gezien niet authentiek zijn. Gülen vindt dit zeer onverstandig. Volgens hem zijn deze verhalen namelijk levensecht en zijn ze direct overgenomen van het leven van overledenen. Hij vindt dan ook dat niemand het recht heeft om de historische authenticiteit te ontkennen en ze af te doen als symboliek.[83]
Gülen geeft duidelijke aanwijzingen over de manier waarop men de Koranvertellingen zou moeten interpreteren. Ten eerste vraagt hij de lezer met nadruk om door te dringen tot de kern van deze vertellingen, en die vervolgens toe te passen op zijn eigen leven. Als de hedendaagse moslim de personages uit deze vertellingen ziet als belangrijke figuren uit de tijd van de Koranvertellingen, op dezelfde manier als de profeten en heiligen van lang geleden, dat ze dan weinig baat van deze verhalen zullen hebben. Volgens Gülen moeten moslims deze verhalen op hun eigen leven toepassen, de personages internaliseren en het belangrijkste is dat ze leren van deze verhalen binnen de grenzen van de Koran, voor zover de Koranvertellingen hiertoe de ruimte biedt.[84]Gülen is van mening dat het belangrijkste doel van deze verhalen de onthulling is van een klein deel van de universele regels die zullen gelden tot de Dag des Oordeels.[85]
In deze fase moet de lezer zich niet alleen afvragen wat de betekenis van het verhaal is, maar ook welke invloed het heeft op zijn eigen leven.
Gülens interpretatie van het vers 18:94[86]illustreert dit duidelijk. Dit vers gaat over Gog en Magog die het land hebben verpest. Als gevolg hiervan vragen zwakke mensen aan Zoe’l Karnain[87]om een barrière op te werpen tussen hen, en Gog en Magog. Volgens Gülen kan deze barrière worden geïnterpreteerd als de Chinese Muur, of het IJzeren Gordijn in de Kaukasus. Maar wanneer we dit vers bekijken tegen de achtergrond van andere verzen, wordt het moeilijk om er slechts naar te blijven kijken als een specifieke barrière. Het vers vraagt om diepere bestudering en we moeten ons richten op de mensen achter de barrière in plaats van op de barrière zelf. Zolang de maatschappij sterk is en sterke, dynamische en ethische waarden kent, zullen de opruiing en ontwrichting van Gog en Magog langs haar heen gaan. Gülen trekt ook de mogelijke betekenis van het vers in twijfel en zegt dat de belangrijkste kenmerken van alleenheersers en voorwaarden voor de continuïteit van een staat en vergelijkbare vragen in dit specifieke vers bekeken moeten worden. Anders komen we niet verder dan een op historische gegevens gebaseerd verhaal. De heilzame werking van dit verhaal voor de lezer blijft dan inderdaad erg beperkt.[88]
Op vergelijkbare wijze zegt Gülen, na een kort verslag van de ontmoeting van de Profeet met de djinn[89]in de interpretatie van vers 72:1-2[90], dat de manier waarop de Profeet het leven in een complexe fysieke en metafysische wereld ervoer ons begrip ver te boven gaat. Bovendien valt het buiten onze verantwoordelijkheid om deze kwestie te bespreken. Voor ons is het belangrijk dat we ons concentreren op de lessen die we kunnen afleiden uit de kennis van de boodschap van de Profeet aan de groep van djinn.[91]Gülen geeft ook zijn mening over de Koranvertellingen in zijn reactie op de mensen van Jonah in vers 10:98[92]. “Het maakt niet uit waar deze mensen wonen, in Mosul, het dorp Nineveh, of waar dan ook, het resultaat blijft hetzelfde. In dit geval is het belangrijk om Gods waarschuwing en het indirecte bewijs in het vers opnieuw te beoordelen, en om continu alert te zijn op ieder mogelijk gevaar op dit pad.”[93]
Van tijd tot tijd analyseert hij de vertellingen om onze huidige situatie te verduidelijken. Hij besteedt hierbij aandacht aan elk element zoals tijd, ruimte, hoofdrolspelers en de sociale, politieke en geografische omstandigheden van de gebeurtenis.[94]Deze analyse biedt hem de mogelijkheid om uiteenlopende hedendaagse kwesties van commentaar te voorzien. In deze context is vers 36:20 de moeite van het vermelden waard: “Toen kwam daar vanuit het meest afgelegen deel van de stad een man aanrennen, en die riep: “O mijn Volk, gehoorzaam de boodschapper.” Gülen baseert zijn zienswijze op de klassieke exegese, en verklaart de uitdrukking aksa al-madina. In het kort stelt hij dat verschillende exegeten deze uitdrukking op drie manieren interpreteren: het afgelegen deel van de stad, de hogere stand van de maatschappij en tenslotte de invloedrijke mensen. Gülen concludeert, zonder zijn eigen voorkeur naar voren te brengen, dat de in het vers genoemde man uit een afgelegen deel van de stad kwam, waar rijke en aristocratische mensen woonden, alsof ze zich hadden gedistantieerd van de plaatselijke manier van leven en het bijbehorende geloof.[95]Soms heeft hij een voorkeur voor tegenstrijdige interpretaties van een verhaal, die hij opbouwt met een heel scala van tekstuele en contextuele argumenten. Bij de interpretatie van de verzen 11:70 - 71[96]stoeit Gülen met de vraag waarom Sara (de vrouw van profeet Abraham, vrede zij met hem) stond toen de gasten van haar man hem goed nieuws brachten. Hij noemt vier mogelijkheden en neigt naar de laatste. Hij vertelt dat toen ze hoorde dat ze ondanks haar gevorderde leeftijd in verwachting was, ze begon te menstrueren. Gülen verzaakt na dit commentaar nooit te zeggen dat God alles het beste weet.
We kunnen zeggen dat ten aanzien van de israilijjaat-verslagen zijn standpunt behoorlijk afwijkt van dat van veel moderne Koranlezers. Gülen is van mening dat israilijjaat-verslagen noch helemaal waar, noch helemaal onwaar zijn. Daarom zien we in zijn exegese soms israilijjaat-verslagen terug. Maar er bestaan ook israilijjaat-verslagen waarop hij sterke kritiek heeft. Hij zwijgt niet als hij op israilijjaat-verslagen stuit die ingaan op de immuniteit van Profeet Mohammed, vrede zij met hem, met betrekking tot zonde, of een verslag dat een essentieel islamitisch begrip verdraait. De criteria voor het accepteren van deze verslagen liggen ten grondslag aan de mate waarin ze overeenstemmen met de Koranvertellingen. Zo zegt hij bijvoorbeeld in zijn uitleg van soera Naml (mier), dat moderne denkers onderzoek zouden moeten doen naar de wijsheid en het belang van de vraag waarom deze soera begint met hoeroef moekatta’a (losse letters). En dat ze zich tevens moeten bezighouden met de laatste wetenschappelijke ontwikkelingen in het onderzoek naar mieren. Maar als zij het ware doel van God uit het oog verliezen en gaan discussiëren over de kleur van mieren of andere details, dan zal de voornaamste bedoeling van de letterlijke betekenis van de verzen geleidelijk verdwijnen.[97]Verder keurt hij in zijn exegese duidelijk de mensen af die israilijjaat als middel gebruiken om in hun eigen behoeften te voorzien.
Wanneer hij zich bezighoudt met Korah in vers 28:76[98]zegt hij dat sommige vertolkers verwantschap proberen te vinden tussen Mozes en Korah. En dan zegt hij dat dit voornamelijk wordt gedaan om aan te tonen dat Korah, ondanks zijn verbondenheid met Mozes, nooit heeft geprofiteerd van zo’n groot profeet. Maar eigenlijk staat er geen enkele aanwijzing in de Koran of de profetische overlevering waaruit zou blijken dat zij verwant waren.[99]
Zoals uit deze uitleg duidelijk wordt, geeft Gülen in zijn exegese nooit ruimte voor dogmatische misverstanden. Zijn commentaar op vers 12:24[100]is wat dat betreft illustratief. Hij zegt dat sommige vertolkers van mening zijn dat profeet Jozef, vrede zij met hem, geen menselijke behoeftes, verlangens of lustgevoelens kent, terwijl anderen hem beschreven als iemand die hier wel degelijk onder gebukt gaat. Gülen, als advocaat van de gulden middenweg, zegt dat geen van beide visies juist is. Volgens Gülen had profeet Jozef, vrede zij met hem, wel verlangens, maar was hij in staat om deze met zijn profetische discipline en onder leiding van God, te onderdrukken. [101]Verder verwerpt Gülen alle verslagen en interpretaties waarin profeet Jozef, vrede zij met hem, ofwel wordt verafgood, ofwel een inferieure status krijgt toegekend.
In zijn uitleg komen we slechts zelden verwijzingen tegen naar de Mensen van het Boek en israilijjaat.[102]Zijn keuze voor de gevoeligere klassieke exegetische traditie, in plaats van zich ertegen te verzetten uit politieke of ideologische overwegingen, laat Gülens oprechtheid zien.[103]Bovendien is exegese flexibeler dan andere islamitische disciplines zoals islamrecht, islamtheologie of de profetische overlevering. In exegetische verslagen houden kenners van het verleden en het heden zich meer bezig met fasl (morele lessen) dan met asl (oorsprong en authenticiteit). Gülen ziet derhalve geen reden om niet in hun voetsporen te treden.
4.3. Het begrip nash (abrogatie)
Een ander belangrijk onderdeel van de moderne exegese is de ontkenning van het fenomeen van opheffing in de Koran gedurende de negentiende en twintigste eeuw. Wanneer we Gülens exegetische werk beschouwen, zien we dat hij zich weinig bezighoudt met verzen die belangrijk zijn voor nash. Het lijkt erop dat hij zich niet wil richten op een dergelijke technische kwestie in zijn algemene werk. In zijn andere werken echter behandelt hij het begrip van abrogatie vanuit verschillende invalshoeken.
In plaats van zich bezig te houden met de verschillende soorten nash, het aantal ervan in de Koran, en het verband van nash met de Koran en de soenna, bekijkt hij de kwestie liever vanuit een breder perspectief. Ten eerste hecht Gülen veel waarde aan de theorie van de abrogatie. Dit maakt de discussie over de vraag of de nash in de Koran werkelijk bestaat voor hem overbodig. In zijn antwoord op de vraag wat nash nou werkelijk is, is zijn enige zorg het creëren van het grotere, volledige plaatje. Net als Said Nursi[104]acht Gülen hierbij vers 13:39 het belangrijkst: “God verwijdert wat Hij wil, en creëert (wat Hij wil). De bron van alle wetten ligt bij Hem.” Dit vers geeft haarfijn weer hoe Gülen het concept van abrogatie ziet. In de ogen van Gülen is abrogatie niet alleen een hermeneutisch middel van juristen, maar ook een eeuwige wet van God in deze menselijke dimensie. Abrogatie is de benaming voor iedere verandering in ons leven en het universum. Het is gerelateerd aan culturen, economieën, het sociale leven, levende en levenloze schepsels, maar ook aan de mutaties, aanpassingen en ecologische veranderingen hiervan.[105]Gülen zegt verder:
Volgens de Goddelijke wijsheid zal God veranderen, teniet doen en opheffen wat Hij wil in zowel Zijn religieuze geboden (Heilige Geschriften) en de wetten van de natuur. Soms verandert Hij maatschappijen en systemen, en laat Hij sommige volkeren uitsterven en andere voortbestaan. Hij manifesteert Zijn namen, djalalie (majesteit, toorn en razernij) en djamalie (schoonheid en zegen) in het universum. Door de manifestatie van deze namen worden sommige mensen gelukkig, terwijl anderen verdrietig worden. Op dezelfde wijze zal Hij sommige regels van Zijn Goddelijke wet opheffen en veranderen, en andere creëren. In plaats van de soehoef (goddelijke tekst of pagina’s) van profeet Adam, verkondigt Hij de pagina’s van profeet Noah. Wanneer de tijd daar is, verkondigt Hij Zijn nieuwe openbaring aan profeet Abraham. Hij verwijdert iets uit de oude pagina’s en voegt iets nieuws toe, vormt het vervolgens tot een Heilig Geschrift en presenteert het aan profeet Mozes. Daarna brengt hij meer diepte en dimensie aan in het boek met Psalmen en bepaalt dat zij afkomstig zijn uit de mond van profeet David. Door middel van de Bijbel voorziet hij de mensheid van een spirituele dimensie, naast de Thora. Door de woorden van profeet Jezus brengt hij tenslotte de goede boodschap van Ahmed, die de grootste verandering in de menselijke geschiedenis zal bewerkstelligen.[106]
Hoewel Gülen stellig gelooft dat er geen verandering of opheffing mogelijk is in de basis van het geloof, zijn er vele veranderingen in de afgeleide kwesties en details. Ter versterking van deze theorie vergelijkt Gülen de tijd van profeet Adam, vrede zij met hem, met de kindertijd (sabah/de vroege morgen), en het tijdperk van Profeet Mohammed, vrede zij met hem, met de middelbare leeftijd (asr/de namiddag). Hij is van mening dat dit volledig in verband staat met de volwassenheid van de mensheid.[107]Hiermee geeft hij duidelijk aan dat de mens uit de tijd van profeet Adam, vrede zij met hem, anders was dan de mens uit de tijd van Profeet Mohammed, vrede zij met hem. Daarom is het onvermijdelijk dat details aan verandering onderhevig zijn. Zodoende beschouwt Gülen de ontkenning van nash (abrogatie) als de ontkenning van de geschiedenis van de mensheid op aarde.
Toch acht Gülen de Koranverzen zeer zeker van kracht en relevant, en verwijst hij daarom niet vaak naar het begrip opheffing. Hij gaat nog een stap verder wanneer hij stelt dat de Koranverzen die betrekking hebben op de Mensen van het Boek, door moslims grondig bestudeerd zouden moeten worden. Een goed voorbeeld hiervan is vers 3:188: “Denk niet dat zij die zichzelf verheerlijken door wat zij hebben gegeven, en die genieten van de lof die zij krijgen voor wat zij niet hebben gedaan, zich kunnen onttrekken aan hun straf. Een pijnlijk noodlot valt hen ten deel.” Gülen vindt dat er veel belangrijke lessen en adviezen te halen zijn uit alle verzen van de Koran, ook uit de verzen die betrekking hebben op niet-moslims, tenzij deze verzen zijn geschrapt. Ter versterking van deze zienswijze, maakt Gülen gebruik van een belangrijke wettelijke methodologie, namelijk shar‘oe man kablana shar’oen lana (de wetten van voorgaande religies gelden ook als wetten voor ons). Het probeert duidelijk de ethische strekking van de verzen te combineren met de wettelijke consequentie ervan op basis van het concept van abrogatie.[108]Daarom geeft hij er de voorkeur aan om alle uitspraken uit de Koran te gebruiken in plaats van de inhoud van de verzen te ontkennen.
Het geloof van Gülen is zo sterk dat hij altijd voldoende mentale steun vindt in islamitische bronnen om de uiteenlopende problemen van de moderne mens op te lossen. Zijn vertrouwen in de mogelijkheden van de islamitische bronnen brengt ons bij een ander onderdeel van het begrip nash, namelijk idjtihad. Binnen Gülens indeling van de islamitische basiswetenschappen is nash geplaatst onder de kop moetammimaat (aanvullend). Hij verdeelt kennis in akli en nakli, en nakli is vervolgens onderverdeeld in rubrieken, bijvoorbeeld moeamalaat (transacties). Nash is daarom te vinden onder de kop transactie en wordt gebruikt bij het begrijpen van de Koranwet.[109]Ook in zijn rationele en traditionele uitleg maakt Gülen gebruik van dit hermeneutische instrument waarmee hij de weg vrijmaakt voor een nieuwe idjtihad. Hierbij verschilt zijn visie echter behoorlijk van zowel de premoderne geleerden, die nash volledig verwerpen, als van de hedendaagse geleerden. Die accepteren het begrip als bewijs dat de Koran simpelweg een historische tekst is en alleen kan worden uitgelegd en begrepen in deze specifieke historische context. Gülen is zich bewust van de behoeften van het moderne leven en de talloze veranderingen in de maatschappij. Evenzo is hij ervan overtuigd dat moslims in het moderne leven vooruit kunnen komen door primair uit te gaan van hun eigen traditie. Men bereikt geen vooruitgang door zich te bevrijden van het verleden, maar door voort te bouwen op de fundamenten ervan en door het ontwikkelen van de tradities op basis van nieuwe oplossingen en ontdekkingen. Kortom Gülens benadering van het begrip nash lijkt in zijn exegetische werken meer op die van de exegeten dan op een specifieke juridische benadering.
4.4. De begrippen moehkam en moetasjabih (duidelijke en allegorische verzen)
Over het algemeen concentreren exegeten van de Koran zich op drie verzen wanneer ze moehkam en moetasjabih uitleggen (11:1). “Een heilig Geschrift waarvan de verzen geperfectioneerd zijn, oehkimat ayatoehoe,” geeft aan dat alle verzen van de Koran moehkam zijn. Tegelijkertijd geeft het volgende vers (39:23) aan dat alle Koranische verzen moetasjabih zijn. “God heeft de beste vertelling neerwaarts gezonden in de vorm van een Boek, dat overeenkomt met het vaak aangehaalde kitaban moetasjabihan mathania.” Tot slot verklaart een ander soort vers (3:7) dat sommige delen ervan moehkam zijn en andere moetasjabih. Dit vers gaat als volgt:
Hij is het die het Boek op u neer heeft gezonden, waarin verzen staan die duidelijk de essentie zijn van het Boek, en andere verzen die voor meerdere interpretaties vatbaar zijn. Zij wier harten afdwalen, volgen het meerdere interpretaties vatbare deel, verlangend naar tweedracht en verlangend naar de interpretatie ervan; en niemand kent de interpretatie, met uitzondering van God. En zij die stevig zijn geworteld in kennis zeggen: ‘Wij geloven erin, het komt allemaal van onze Heer.’ Doch er is niemand die er lering uit trekt, behalve degenen met verstand.
Gülen benadert de begrippen moehkam en moetasjabihvanuit verschillende invalshoeken. Ten eerste wijst hij erop dat de moeilijkheden met, of de voor meerdere interpretaties vatbare deel van, moetasjabih niets te maken hebben met God. Gülen legt hier vanaf het begin tot het eind de nadruk op, en benadert het onderwerp vanuit het oogpunt van de lezer. Alleen mensen maken dus het onderscheid tussen moehkam en moetasjabih. God weet echter alles tot in de kleinste details. Voor degenen die de Koran willen begrijpen, is moehkamaat[110]erg belangrijk, want volgens Gülen stellen zij de lezer in staat onderscheid te maken tussen goed en slecht. Hij impliceert dat er thabitaat (eeuwig geldende of vaststaande feiten) in de Koran staan waarnaar continu moet worden verwezen. Daarom vergelijkt Gülen moehkamaat met een licht dat op moetasjabihaat[111]schijnt om de lezer te helpen het beter te begrijpen.[112]Volgens Gülen wil moetasjabihaat zeggen: de verzen die niet duidelijk zijn. Hij stelt dat er verschillende wijsheden ten grondslag liggen aan de aanwezigheid van moetasjabihaat in de Koran en zodoende is moetasjabihaat geen statische term.
Daar de Koran een levend boek is, is de interactie tussen de Koran en de lezer van groot belang. Hoe meer men zich in de Koran onderdompelt, hoe meer men tot nieuwe inzichten zal komen.[113]
Moetasjabihaat geeft dus aan dat er een overvloed aan realiteiten te vinden is in de Koran, waarvan het grootste deel onbekend is aan de mensheid. Door middel van deze verzen dwingt de Koran de lezer om zich werkelijk in de Koran te verdiepen en na te denken over de betekenis van de inhoud. Gülen is er heilig van overtuigd dat deze verzen open staan om ontvankelijke mensen te inspireren. Hij gelooft dat het bestaan van deze verzen in de Koran cruciaal bewijs vormen voor het universele karakter van de Koran en de islam. Omdat er zowel zeer intelligente als meer gemiddelde moslims bestaan, richt de Koran zich zowel tot de intellectuelen als tot de gewone bevolking. Daarom is de Koran soms zeer exact en heel diep qua betekenis, en kan de inhoud worden toegepast op de meest uiteenlopende kwesties. Het begrip van moetasjabihaat wordt eveneens bepaald door tijd. Met andere woorden, wanneer de tijd rijp is, zal de betekenis ervan worden begrepen door de gelovigen. De exacte tijd echter houdt verband met geleidelijk opkomende behoeften van mensen en met gebeurtenissen.[114]
Zoals velen die hem voorgingen, deelt Gülen moetasjabihaat in vier categorieën in: chafie (verborgen), moesjkil (cryptisch), moedjmal (kernachtig) en moetasjabih (voor meerdere interpretaties vatbaar zijn). Vervolgens verkleint hij het bereik van de absolute moetasjabihaat in de Koran. Hij gebruikt de methode van juridische taal en zegt dat moetasjabihaat gelezen zou moeten worden in het licht van moehkamaat. Zelfs zijn indirecte commentaar op de letter waw (of het een koppelteken betreft – waw al-catf –, of een letter die het begin van een nieuwe zin aangeeft – waw al-isti’naaf -) in vers 3:7, ondersteunt deze benadering. Kortom, hij is een aanhanger van het idee dat veel moetasjabihaat opgehelderd worden door de interpretatie van pientere geleerden.[115]
Naast het bestaan van verschillende betekenisniveaus, heeft het bestaan van moetasjabihaat in de Koran nog een belangrijk aspect, dat van de allegorische taal van de antropomorfische verzen in de Koran. Omdat dit tevens in verband staat met theologie, is dit bij Gülens benadering van de Koran zeer belangrijk. Ten eerste stelt hij dat het niet goed is om een dichotomie (madjhoel) te verwijderen met behulp van een andere dichotomie. De literaire bekwaamheid van de Koran is in dit opzicht erg belangrijk. De Koran maakt gebruik van tasjbieh (metaforen) en tamsiel (vergelijkingen) om sommige verzen te verduidelijken. Gülen zegt dat met betrekking tot Gods eigenschappen en namen, wonderen enzovoort, de Koran altijd gebruik maakt van begrijpelijke begrippen voor de verklaring van het onbekende. Degenen die bijvoorbeeld niet geloven in de maagdelijke geboorte van Jezus, vrede zij met hem, worden door de Koran gevraagd om te kijken naar de manier waarop Adam, vrede zij met hem, werd geboren.[116]
Ondanks de nadruk die de Koran legt op moetasjabihaat, begrepen velen de gevoeligheid van de kwestie niet, en verzandden in uiteenlopende discussies. Gülen omschrijft de kwestie van de interpretatie van moetasjabihaat als mazallat al-akdaam (een afdwaling). Een juiste interpretatie van moetashajihaat zorgt ervoor dat mensen het bestaan van God kunnen bewijzen zonder zich te verliezen in antropomorfische verklaringen of het ontkennen van de waarheid, isbaat bi-laa tasjbieh wa tamsiel en tanzieh bi-laa ta’tiel wa inkar.[117]
Tot slot is het belangrijk om te vermelden dat het bestaan van moetasjabihaat ook een obstakel vormt op de weg naar een exacte vertaling van de Koran. Gülen is ervan overtuigd dat de Koran niet vertaald kan worden en vindt dat er zelfs met de term ma’al (verklarende vertaling) voorzichtig omgegaan moet worden, gezien het feit dat sommige verzen een combinatie zijn van moehkam en moetasjabih (een idjtima van moehkam en moetasjabih), en dat de betekenis daarom niet makkelijk kan worden achterhaald via welke vertaling dan ook.[118]
5. Exegetische tradities
In dit deel wordt Gülens positie besproken in relatie tot de verschillende exegetische tradities in de islam. Hoewel we niet in detail zullen treden, doen we een poging om Gülens gebruik van mystieke, theologische en juridische verzen in zijn exegese in beeld te brengen.
5.1. Mystieke interpretatie van de Koran
Veel islamitische denkers uiten hun onvrede over de mystieke interpretatie van de Koran. Eén van de nadelen van deze negatieve houding is het verlies van het sterke traditionele verband tussen fikh akbar (theologie), fikh zahir (wetten) en fikh batin (soefisme). In tegenstelling tot veel moderne Koranlezers, biedt Gülen ons een aantal mystieke verklaringen in zijn uitleg hoe het innerlijke en uiterlijke bereik van de moderne mens weer met elkaar te verbinden. Ook in zijn mystieke interpretaties volgt Gülen de lijn van de gulden middenweg. Hij noemt het profetische verslag dat de verschillende niveaus van betekenissen in de Koran beschrijft, en zegt dat de Koran talloze diepe betekenissen heeft, zoals een boom takken en knoesten heeft.[119]Naast het ontrafelen van de letterlijke betekenis, mag volgens hem de mystieke betekenis niet ontkend worden. Deze twee spreken de literaire betekenis echter niet tegen.
Omdat hij eerder een vierdelig mystiek werk heeft geschreven[120]dat diep ingaat op de tekst van de Koran en de mystieke concepten, gaan we daar niet verder op in, maar concentreren ons voornamelijk op zijn minder bekende boeken over de mystieke interpretatie van de Koran. Het is belangrijk te weten dat Gülens prioriteit ligt bij de kwaliteit van de mystieke exegese en niet bij de kwantiteit, zoals het aantal verzen dat hij heeft besproken.
In Gülens exegetische werk is de relatie tussen de realiteit van de Ka’ba en de realiteit van Ahmed (Profeet Mohammed, vrede zij met hem) één van de interessantste onderwerpen. Na de analyse van verzen 2:144[121], 5:97[122]en 6:124[123]gaat hij gedetailleerd in op het begrip noer al-Mohammedi (het Licht van Profeet Mohammed) in de interpretatie van verzen 24:35[124]en 48:29[125]. In het kort kent het Profeetschap van Mohammed, vrede zij met hem, verschillende dimensies: één dimensie is die van het mens-zijn, en een andere is een ruimtelijke dimensie. In de ogen van Gülen zijn de Profeet en Ka’ba tegelijk geschapen (als tweeling) in de ‘mogelijke werelden’[126](alam al-imkan).[127]De aanleiding voor het gebed van de Profeet en zijn wens om zijn ogen op Ka’ba te richten, ligt besloten in deze metafysische relatie. De Profeet verlangt ernaar te worden herenigd met zijn tweelingbroer (de beminde). Ook Ka’ba, het hart van de wereld en de ruimte die de wereld met de hemel verbindt, wacht tot hij zijn tweelingbroer (de Profeet) kan omarmen.[128]Gülen legt een deel van de mystieke wijsheid uit die ten grondslag ligt aan de geboorte van de Profeet in Mekka, dicht bij de Ka’ba, en de aanwezigheid van de Ka’ba in de geboorteplaats van de Profeet. Hij maakt tevens gebruik van een andere mystieke term: makam djam (de ontmoetingsplaats, of de plaats die twee samenvoegt tot één). Kortom, de Profeet verenigt de fysieke en de spirituele wereld, en vertegenwoordigt een soort middenweg tussen twee uitersten. Gülen noemt de profeten David en Salomon, vrede zij met hen, als voorbeeld. Volgens Gülen, staat God David, vrede zij met hem, toe om de fysieke wereld te ervaren en voorziet hem van de benodigde middelen. Ook voorziet God Salomon, vrede zij met hem, van onzichtbare wezens om hem te assisteren. De realiteit van Ahmed vertegenwoordigt volgens Gülen de ontmoetingsplek of -ruimte in deze twee dimensies, ofwel de eenwording van de fysieke en de metafysische wereld.[129]
Gülen maakt bij zijn mystieke benadering gebruik van een aantal technische termen, zoals ma’ijja (verbondenheid met zowel God als de Profeet), oeboedijja, ibada en oeboeda (niveau van aanbidding), koerb-boed (nabijheid tot God-afstand), rida (acceptatie), sakiena (kalmte), het begrip Tawhied (de Eenheid van God) en vele andere Korantermen. Verder is het interessant dat Gülen volgens de klassieke islamitische wetenschap, gebruik maakt van enkele Arabische letters of punten waar hij een mystieke verklaring van afleidt. Deze vorm van interpretatie komt niet vaak voor.
We geven als voorbeeld het begin van de basmala die begint met de letter b (voorzetsel) en een punt onder deze letter.[130]Als aanvulling op zijn eigen interpretaties maakt Gülen ook gebruik van citaten van moslimmystici als Imam Ghazzali, Mawlana Djalal al-Dien al-Roemi[131], Ibn Arabi[132], Imam Rabbani[133], Ibrahim Hakki[134], Mawlana Chalid[135]en Said Nursi. Gülen beschouwt zijn mystieke exegese echter nooit als de uiteindelijke interpretatie van het vers. Bovendien is hij zo voorzichtig dat hij uit voorzorg bepaalde uitdrukkingen in zijn mystieke interpretaties gebruikt.
5.2. Theologische exegese
Eén van de belangrijke kenmerken van de moderne exegese is de gewoonte om interpretaties van de Koran boven alle andere disciplines te plaatsen en dat men ervan uitgaat dat het in de plaats kan komen van alle andere islamitische disciplines. Daarom is Gülens benadering hiervan de moeite van het onderzoeken waard. We kunnen met recht stellen dat Gülen de traditionele tak van de islamitische disciplines respecteert. Het is niet zijn gewoonte om exegese te gebruiken voor het bespreken van theologische kwesties. In plaats daarvan verwijst hij de lezer herhaaldelijk naar theologische literatuur. Eén boek van Gülen is specifiek geschreven om theologische kwesties te onderzoeken.[136]Soms bestudeert Gülen in zijn exegese echter ook theologische kwesties, zonder teveel op de details in te gaan. Veel van de theologische verklaringen in zijn werk zijn terug te vinden als aanvullende informatie. Ondanks de originaliteit van zijn eigen visie, lijkt hij zijn analyse te beperken tot het soenni-kader.
Gülens belangrijkste focus op theologische kwesties in zijn exegese gaat vooral over de afwezigheid van zonde in de karakters van de profeten. Het vertrek van Joenoes (Jonah), vrede zij met hem, uit zijn woonplaats zonder te wachten op de reactie van God[137], en de lachende houding van profeet Salomon, vrede zij met hem, in vers 27:19[138]zijn belangrijke voorbeelden hiervan.
Gülen maakt zich sterk voor het analyseren van enkele dogmatische verzen uit de Koran, waaronder verzen 4:142[139]en 3:54[140]waarin het gaat over Gods khoed’almakr (bedriegen!). Gülen uit zijn kritiek op sommige vertalingen en doelt hierbij op de implicaties ervan. Kortweg zegt hij dat niemand het recht heeft om te impliceren dat God probeert om de mens te bedriegen zoals de mens elkaar bedriegt. Gods bedoeling van deze verzen is het overbrengen van de boodschap dat wie iemand bedriegt, hetzelfde terug kan verwachten. Hij zal in zijn eigen valkuil trappen of God zal zijn intrige op zijn eigen bord terugleggen.[141]
Gülen bespreekt de lessen niet volgens een systematisch theologisch patroon in zijn exegetische werk. Hij voorziet de lezer soms echter van uitgebreide informatie over bepaalde belangrijke kwesties, zoals de relatie tussen de wil van God en de wil van de mens. In zijn interpretatie van vers 2:10[142]legt Gülen uit dat sommige exegeten dit vers uitleggen vanuit het perspectief van de regel al-djaza min djins al-amal (de straf die iemand krijgt in overeenstemming met zijn daden). Gülen vindt dit geen bevredigende verklaring. Hij licht toe dat sommige mensen zeer slechte intenties hebben, en bij de kleinste gelegenheid om deze slechte intenties in de praktijk te brengen, zullen ze dit onmiddellijk doen. Dit vers geeft de vicieuze cirkel tussen hun intenties en hun daden weer.[143]Vervolgens probeert hij de theorie te definiëren dat de mens een wil heeft die gebaseerd is op de Moetazilieten en Charidjieten.[144]
Een andere belangrijke kwestie waarop Gülen zich concentreert in zijn exegese, is het tonen van berouw vlak voor de dood. Gülen wijst op de kwaliteit van het berouw van Pharaoh vermeld in vers 10:90[145]. Hij verklaart dit vers tegen de achtergrond van een ander vers (40:85)[146]. Door het gebruik van intertekstueel bewijs, zoals de manier waarop Pharaoh zijn berouw toont (“Ik geloof dat er geen god is, behalve Hij in Wie de Kinderen van Israël geloven”), concludeert Gülen dat mensen als Pharaoh erg materialistisch zijn, en het erg moeilijk vinden om het geloof te accepteren. Door de naam van profeet Mozes, vrede zij met hem, niet te noemen, ontkent hij de waarheid van zijn gezantschap en het feit dat God destijds via hem zijn boodschap openbaarde. Pharaoh begaat dus een zonde wanneer hij zegt: “Ik geloof.”[147]Naast deze onderwerpen, bespreekt Gülen ook enkele theologische problemen waaronder de vraag of djinn de ongeziene toekomst kent.[148]De identificatie van de heilige geest in 2:87[149]en de diepe, theologische betekenis van de woorden rahman (in relatie tot wahidijja) en rahiem (in relatie tot ahadijja).[150]
Het is duidelijk dat Gülen de visie van de klassieke theologie aanhangt, maar hij richt zich ook tot de moderne lezers door met nieuwe kwesties en andere verklaringen op de proppen te komen. Verder is het van belang om te weten dat de hoeveelheid aan theologische verhandelingen erg beperkt is in zijn exegetische werk.
5.3. Juridische exegese
Hoewel er sprake is van een sterke samenhang tussen islamitische disciplines die elkaar aanvullen, zijn er ook onderlinge verschillen. De juridische wetenschap heeft een superieure status ten opzichte van vele andere islamitische disciplines. Gülen gebruikt in zijn exegese deze wetenschap echter niet om de weg vrij te maken voor zijn eigen juridische opvattingen. Al hebben zijn vele juridische uitspraken ertoe geleid dat hij de status van moedjtahid kreeg, hij gaf de voorkeur aan een scheiding tussen exegese en jurisprudentie. Dit betekent echter niet dat hij in zijn exegese niets zegt over juridische kwesties. Soms gebeurt dit wel, alleen niet uitgebreid. Zijn juridische exegese impliceert dat hij juridische kwesties liever benadert vanuit exegetisch oogpunt dan vanuit een juridisch perspectief. In zijn boek ‘Fatiha Üzerine Mülahazalar’ wijdt hij bijvoorbeeld een hoofdstuk aan juridische uitspraken. Hierin bespreekt hij de innerlijke betekenis en functie van basmala vanuit het standpunt van verschillende denkrichtingen. Ook kunnen we zijn juridische argumenten vinden in de interpretatie van het woord sjatr (richting) in vers 2:144. Hierin bespreekt hij de richting naar Ka’ba op dezelfde manier als de traditionele verklaringen. [151]Verder is het goed om te weten dat Gülen een goed evenwicht weet te bewaren tussen wet en ethiek (moraliteit). Zijn beoordeling van de Koran baseert hij op deze balans. Met andere woorden zegt hij dat de wet geen problemen kan oplossen als hij niet wordt ondersteund door sterke ethische waarden. De betekenis van het vers blijft voor Gülen dus niet beperkt tot het juridische kader ervan. Ten aanzien van bijvoorbeeld vers 2:115[152]zegt Gülen dat het de gelovigen dringend adviseert om voor het gebed niet alleen de richting van de Ka’ba op te zoeken, maar om God op geen enkel moment in hun dagelijks leven te vergeten.[153]
6. Moderne kwesties
Onder dit kopje kunnen we ingaan op uiteenlopende kwesties met betrekking tot Gülens exegese, zoals zijn veelvuldige nadruk op sociale en ethische kwesties, de psychologische analyse in zijn commentaren, en tenslotte de verschillende opmerkingen en gevolgtrekkingen waarmee hij zijn exegese beëindigt. Er is echter niet voldoende ruimte in dit hoofdstuk om de verschillende onderdelen van Gülens exegetische analyse uiteen te zetten. Daarom zullen we ons op slechts één kwestie concentreren, namelijk Gülens wetenschappelijke exegese.
6.1. Wetenschappelijke exegese
Wetenschappelijke interpretatie maakt een belangrijk onderdeel uit van Gülens exegese. Men heeft geconstateerd dat Gülen, in tegenstelling tot een aantal van zijn tijdgenoten, een gematigde houding aanneemt ten opzichte van de wetenschappelijke benadering. Volgens Gülen is de Koran geen wetenschappelijk boek[154]en dientengevolge vindt hij de bespreking van wetenschappelijke details niet het belangrijkste onderdeel van exegese. Hij beschouwt het als een secundair hermeneutisch middel dat de essentie van de verzen ondersteunt. Hij verklaart dat wetenschappelijke interpretatie door de Koran niet volledig wordt verworpen, maar er ook geen heilige status aan toekent.[155]Op de allereerste plaats presenteert de Koran zichzelf als een richtinggevend boek, met een universele boodschap, en een boek van het leven. Derhalve zijn de zin van het leven en de relatie tussen de Schepper en zijn schepsels van groter belang dan wetenschappelijke verklaringen. Gülen gelooft dat de Koran zich concentreert op de dingen die in de aanwezigheid van God de meeste prioriteit hebben. Hij maakt in zijn exegese echter wel gebruik van wetenschappelijke interpretaties.
Gülen is van mening dat de Koran voortkomt uit Gods attribuut van kalam (spraak), terwijl het universum en alles in het universum direct voortkomt uit Zijn eigenschappen koedra (macht) en irada (wil), en dat God alles op perfecte wijze creëert en vormgeeft. Vervolgens trekt hij de conclusie dat als het woord en werk van God de weerspiegelingen zijn van de hierboven genoemde attributen, er sprake moet zijn van een perfecte harmonie ertussen. Verder stelt hij dat het een grote vergissing is om te denken dat er een conflict bestaat tussen de wetenschap en de Koran. Volgens Gülen is het te vergelijken met een man die twee ogen heeft die samenwerken en elkaar nooit tegenspreken.[156]
Men moet dus geen van beide onderschatten. Gülen maakt het interessante onderscheid tussen ilm (ware wetenschap of kennis) en bilim (in het Turks gebruikt voor meer materialistische kennis). Hij stelt dat het eerste het gemeenschappelijke bezit is van moslims, dat leidt tot de Absolute Waarheid (God), terwijl het laatste het resultaat is van een puur positivistische kijk op de wetenschap.[157]
De exegeet dient dus erg voorzichtig te zijn met het gebruik van wetenschap in zijn exegese. Welk niveau men in de wetenschap ook bereikt, niemand zal ooit in staat zijn om het mysterie van zowel het universum als van de Koran volledig te bevatten. Hoewel Gülen zijn handen in het vuur steekt voor de wetenschappelijke waarheidsgetrouwheid van de Koran, blijft hij voorzichtig en leest de Koran nooit volledig vanuit een wetenschappelijk oogpunt. Hij zegt dat als we ons niet willen laten leiden door misvattingen, we alleen in feiten moeten geloven die niet weerlegd kunnen worden. Daarom moeten we de wetenschap volgens haar eigen regels bestuderen. Maar als we haar ontdekkingen geloven, moeten we niet de illusie hebben dat we de Macht van God volledig hebben doorgrond. Er zijn ongetwijfeld een heleboel zaken die we vandaag niet accepteren als waarheid, maar wel in de toekomst. De exegeet zou zich niet teveel bezig moeten houden met het combineren van onbewezen wetenschappelijke ontdekkingen met het onvergankelijke woord van God. Daarom hamert Gülen erop om de betekenis van de Koranverzen niet te limiteren. Er zullen namelijk in de wetenschap altijd dingen zijn die wij niet weten, al-mawd-joed (of al-ma’loem) al-madjhoel (bekend/onbekend).[158]Gülen uit tevens zijn kritiek op een aantal moslimexegeten, dat iedere nieuwe wetenschappelijke ontdekking proberen te relateren aan verzen uit de Koran. Volgens Gülen impliceert een dergelijke benadering dat moslims een minderwaardigheidscomplex hebben ten aanzien van de wetenschap, waarmee de Koran naar een tweede rang zou kunnen worden gedegradeerd.[159]
Gülen vindt ook dat als een exegeet moeite heeft om een fundamentele tegenstrijdigheid te plaatsen tussen de Koran en iets wat wordt beschouwd als een wetenschappelijke ontdekking, dat hij niet zou moeten proberen om de waarheid van de Koran te verdraaien. Maar dat de wetenschappelijke uitleg opnieuw bekeken zou moeten worden. Een wetenschappelijke ontdekking kan dus niet in strijd zijn met de Koran. Als dit wordt vermoed, dan moet de wetenschappelijke ontdekking wellicht aan een nader onderzoek worden onderworpen. Gülen laat zien dat sommige tijdgerelateerde passages bewijzen dat verschillende gedateerde wetenschappelijk ontdekkingen een vergissing waren.
Deze voorbeelden getuigen van Gülens vertrouwen in de informatie die de Koran bevat.[160]Hij is er verder absoluut van overtuigd dat elk deel van de Koran in het daarvoor geschikte wetenschappelijke tijdperk zal worden onderzocht.[161]Hij ondersteunt deze overtuiging met vers 41:53: “Wij zullen hun spoedig Onze tekens tonen tot in de (uiterste) regionen (van de aarde) en in hun zielen, totdat het hun duidelijk wordt dat het de waarheid is. Is het niet genoeg dat uw Heer alles gadeslaat?” Volgens Gülen geeft de in de toekomstige tijd gestelde uitdrukking sa-noeri (wij zullen tonen) duidelijk aan dat de Koran zich richt tot de eerste ontvangers van de Profeet door te zeggen: “Jullie kennen niet veel van Onze verzen en tekens, Wij zullen hen in de toekomst laten zien.” Gülen focust zich bij de zin ‘aan wie Wij hen zullen laten zien’, op de Arabische term him wat in dit vers ‘hen’ betekent. Met andere woorden, de Koran zegt ‘niet jij’ maar ‘zij’ die in de toekomst komen, zullen het weten. Tot slot geeft hij zijn mening over de uitdrukking jatabajjana (het wordt hun duidelijk), en zegt dat de Koran uiteindelijk met het verstrijken van de tijd, alles verklaart en iedere uitleg en ontdekking is het resultaat van eerder onderzochte feiten. De mens hoeft zich alleen maar te concentreren op het doorzoeken van de Koran voor antwoorden. Op deze manier zal de waarheid van de Koran langzaam maar zeker duidelijk worden.[162]Gülen stelt dus dat de Koran zich niet alleen bezig houdt met de huidige tijd, maar ook met de toekomst tot aan de Dag des Oordeels.
Op dit moment is het van belang om een antwoord te vinden op de vraag over de geschiktheid van wetenschappelijke exegese. Iemand die Koranverzen vanuit een wetenschappelijk oogpunt wil interpreteren, dient volgens Gülen te beschikken over een rotsvast geloof in de Koran. Bovendien moeten onderzoekers van de Koran niet moe worden van de zoektocht. Het is belangrijk om een gevestigde methode te blijven gebruiken voor de interpretatie van de Koran. Tenslotte wijst Gülen de lezer op het feit dat een uitstekende kennis van Arabische, en deskundigheid op het gebied van sociale, natuur- en islamitische wetenschappen vereist zijn voor een goede interpretatie van de Koran. Meerdere malen herhaalt hij dat deze voorwaarden aangeven dat wetenschappelijke exegese van de Koran het beperkte vermogen van de hedendaagse mens te boven gaat. Daarom pleit Gülen voor een gezamenlijke poging om tot een juiste wetenschappelijke exegese te komen.[163]
Wanneer we Gülens eigen wetenschappelijke interpretatie bekijken, is het duidelijk dat hij gebruik maakt van verschillende hermeneutische en wetenschappelijke instrumenten. Hoewel zijn wetenschappelijke interpretaties van de verzen in hoeveelheid beperkt zijn, blinken ze uit in kwaliteit. Hij geeft bijvoorbeeld uitgebreide informatie over het feit dat alles in paren geschapen wordt[164]en over de kracht van het atoom in soera Saba’[165]. In vers 51:49[166]bevestigt Gülen de aandacht op de linguïstische analyse van het woord koell (iedere). Hij legt uit dat wanneer het woord koell wordt gebruikt als nominale constituent die gehecht is aan het onbepaalde lidwoord sjaj (ding), het de aanduiding is voor iets algemeens. Gülen concludeert op basis hiervan dat alles in het universum wordt gecreeerd in paren. Atomen vormen hierop geen uitzondering. Hij helpt ons echter begrijpen dat de mensen die getuige waren van de openbaring van de Koran, geen kennis hadden van atomen, elektronen, protonen en neutronen. Vandaag de dag weten we dat elk schepsel een deel uitmaakt van een paar.[167]Gülen is altijd voorzichtig met de grammaticale analyse van de Koran ten aanzien van de moderne wetenschap. Hij benadrukt nogmaals dat we de schatten van de Koran nooit volledig kunnen doorgronden op basis van het wetenschappelijk niveau van vandaag. We weten niet wat de atoomfysica ons in de toekomst zal brengen. Verder voorziet Gülen ook het hierboven genoemde tweede vers van commentaar, en zegt dat de uitdrukking miskala dharrah (atomisch gewicht) verwijst naar de theorie van de aanwezigheid van atomisch gewicht in elk element, wat pas zeer recentelijk werd ontdekt.[168]Tevens concentreert hij zich op de elektronentheorie van Lorenzi, de explosie van neutronen, en de vorming van energie na een reactie enzovoort, en ontdekte in meerdere verzen van de Koran verschillende wetenschappelijke verwijzingen.[169]
Bij andere verzen die Gülen vanuit een wetenschappelijk oogpunt benadert, behandelt hij de expansie van ruimte[170], de cirkelvormige vorm van de aarde, het compacte karakter van de polaire uiteinden van de aarde, de hemel en de aarde die in eerste instantie één geheel waren, en hun scheiding, de schepping van ieder levend object uit water[171], de vorming van melk in het lichaam van een koe[172], de rotatie van de zon in zijn specifieke baan[173], de scheiding van de twee zeeën, en ga zo maar door[174].
Een aantal van Gülens interpretaties beperkt zich niet tot het kader van de exegese. Zijn informatie over de schepping van de mens en de vorming van de foetus en zijn verschillende fases in de baarmoeder[175]zijn goede voorbeelden van zijn veelomvattende interpretatie. Op dezelfde wijze legt hij uitgebreid uit dat winden de wolken bevruchten en voor regen zorgen.[176]Maar Gülen vergeet in zijn analyses nooit de werkelijke oorzaak van al deze gebeurtenissen. Zijn krachtige stelling over regen is vermeldenswaardig: “Of regen nu wordt veroorzaakt door positieve en negatieve druppels, wolken of wat dan ook, het gaat erom dat de werkelijke vorming wordt uitgevoerd door God. Hij is degene die winden en wolken, negatieven en positieven op elkaar afstemt.”[177]Gülen maakt van iedere gelegenheid gebruik om de aandacht van de lezer te vestigen op God. Na het benoemen van zowel de klassieke als de moderne interpretaties van de verzen, concentreert hij zich op de wetenschappelijke interpretatie.
Hij waarschuwt de lezer herhaaldelijk voor een aantal ontoereikende wetenschappelijke interpretaties. Hier is de associatie van de daabba (het beest) met het aidsvirus in vers 27:82[178]relevant. Volgens Gülen gaat het in hier over de verschijning van het beest wanneer de tekens van de Dag des Oordeels duidelijk worden. Hij analyseert een aantal woorden uit dit vers, en combineert die met de analyse van veel profetische tradities. Op basis hiervan vindt hij de conclusie te snel getrokken dat het vers verwijst naar het aidsvirus. Gülen zegt dat dit soort interpretaties niet objectief is en over het algemeen lijnrecht tegenover de betekenis van het vers staat.[179]
Gülen gelooft oprecht dat de waarheid niet door het menselijk brein wordt voortgebracht. De waarheid is onafhankelijk van wat de mens voortbrengt, maar is geschapen door God. Daar de woorden van God het werk van God in het universum tonen, is de Koran in volledige harmonie met de natuur. Zij staan nooit lijnrecht tegenover elkaar. Vervolgens bevestigt Gülen de betrouwbaarheid van de wonderen die in de Koran worden genoemd. Hij geeft daarbij een aantal logische verklaringen als bewijs van de waarheidsgetrouwheid van de wonderen. Zijn sterkste bewijsmiddel voor de wonderen is de Koran zelf. Daarom bekritiseert hij veel geleerden die de wonderen in de Koran en de profetische overlevering niet willen aannemen. In tegenstelling tot deze exegeten, gelooft Gülen deze wonderen niet alleen, hij geeft er ook wetenschappelijke verklaringen voor.
De vertelling in vers 2:73[180]over de identificering van een moordenaar is een duidelijk voorbeeld van de wetenschappelijke verklaring door Gülen van de wonderen. Gülen legt de verschillende lagen van het vers als volgt bloot: Eerst erkent hij het als een wonder. Hij gelooft ook dat dit vers de mensheid aanmoedigt om verder te gaan met wetenschappelijk onderzoek. Vervolgens geeft hij informatie over de manier waarop sommige hersencellen na het intreden van de dood in leven blijven. Dit vers dient gelezen te worden in het licht van de moderne genetica, biologie en autopsie. Gülen vermoedt dat dit vers kan bijdragen aan het identificeren van onbekende moordenaars in de toekomst.[181]Hoewel hij er wel voor past wonderen niet te rationaliseren, moedigt hij moderne denkers aan om aandacht te schenken aan wonderen die aan de profeten in de Koran worden toegeschreven, en zich hierdoor te laten inspireren bij verder wetenschappelijk onderzoek.[182]
7. Conclusie
Wat is de plek van Gülen tussen de Koranexegeten? Sommigen zien Gülen waarschijnlijk als een stereotype traditionalist die zijn exegeses simpelweg voorziet van wat moderne opsmuk. Wie hem positiever gezind is, vindt hem een progressieve, intellectuele moslim, die voldoende religieuze en wetenschappelijke achtergrond heeft om veranderingen aan te brengen in de interpretatie van verschillende islamitische disciplines. Op basis van deze analyse kunnen we stellen dat Gülen eigenlijk een vertegenwoordiger is van de Ottomaanse exegetische traditie. Hij is goed op de hoogte van klassieke benaderingen en de gevestigde traditie, maar kent ook de moderne wetenschap. Door deze sterke combinatie, is het niet gepast om zijn exegetische werk puur vanuit een intellectueel perspectief te beschouwen.
Wat betreft de methodologie van de exegese, bewandelt Gülen de gulden middenweg. Hij maakt gebruik van de verslagen over de ‘context van de openbaringen’, maar heeft tegelijkertijd soms kritiek op deze verslagen. Op dezelfde wijze benadert hij het begrip israilijjaat. Wanneer we kijken naar zijn analyse van het begrip opheffing en moehkam en moetasjabih, valt zijn bredere visie op deze kwesties op. Wanneer we alles bij elkaar optellen, kunnen we Gülen voor wat betreft zijn interpretatie van deze hermeneutische middelen ergens in het midden plaatsen, tussen de traditionele en de moderne geleerden in. Gülen houdt ook het midden bij het interpreteren van het karakter van de Koran, de relatie tussen wetenschappelijke ontwikkelingen en Koranverzen enzovoort. Hij zet zich tevens af tegen een volledig wetenschappelijke, literaire of klassieke aanpak. Moslimgeleerden en vertolkers van de Koran zouden juist naar een benadering moeten streven die diep is geworteld in de islamitische traditie en ervaring, zonder de moderne ontwikkelingen uit het oog te verliezen.
Wat betreft de mystieke, theologische en juridische interpretatie van de Koran, beoordelen we zijn stijl als gematigd, een stijl die afgestemd is op de traditionele literatuur. Maar daarbij staat hij wel open voor moderne interpretaties en wetenschappelijke ontdekkingen.
De hedendaagse denkers, filosofen en theologen uit het Westen en het Oosten die Gülen citeren, verdienen het om in een andere uitgave bestudeerd te worden. Het is tevens van belang niet te vergeten dat Gülen het idee van interreligieuze dialoog in zijn exegetische werk integreert. We hebben dit hier niet besproken, omdat we daarmee het doel van dit hoofdstuk voorbij zouden schieten. Indien zijn exegese wordt bekeken vanuit de interreligieuze dialoog, zou men de unieke bijdrage zien die zijn werk levert aan de literatuur van de moderne moslimexegese. Tenslotte bekijkt hij in zijn analyses alle kwesties vanuit een sociaal, psychologisch, cultureel en filosofisch perspectief. Daarmee onderscheidt hij zich in zijn Koranexegese van zijn meeste klassieke tegenhangers.
İsmail Albayrak behaalde zijn doctorsgraad aan de Leeds Universiteit. Vervolgens bekleedde hij een positie aan de Sakarya Universiteit in Turkije, waar hij onderwijs gaf in, en publiceerde over Koranstudies, klassieke exegese en moderne interpretaties van de Koran en het oriëntalisme. Momenteel is hij hoogleraar in de islamitische leer aan de Australische Katholieke Universiteit. Hij is co-redacteur van ‘Oryantalizmi Yeniden Okumak: Batı’da İslam Çalışmalar’ (Een herinterpretatie van het oriëntalisme: de islamitische leer in het Westen), schrijver van ‘Klasik Modernizm’de Kur’an’a Yeni Yaklaşımlar’ (Benadering van de Koran in het klassieke modernisme) en ‘Fethullah Gülen Hocaefendi’nin Tefsir Anlayışı’ (Fethullah Gülens benadering van de Koranexegese). Verder gaan zijn interesses als onderzoeker uit naar interreligieuze dialoog in combinatie met de plek van moslimgemeenschappen en hun activiteiten in een globaliserende wereld.
[1] J. M. S. Baljon bijvoorbeeld betreurt het dat zijn Modern Moeslim Koran Interpretation (1880−1960) niet de commentaren bespreekt van de Turkse exegeten (p. vii).
[2] Gülen 1997a, p. 22.
[3] 12:77 is vers 77 van soera 12 van de Koran.
[4] Zie ook vers 7:205; Gülen 1997a, pp. 22 – 23.
[5] Ibid, p. 23.
[6] Ibid, p. 23.
[7] Ibid, p. 24.
[8] Gülen 1989, 9. 3.
[9] Gülen 2004a, p. 20.
[10] Ibid, pp. 19 – 20
[11] Ibid, p. 20.
[12] Zie de discussie van wijlen Fazlur Rahman in zijn islam, p. 31.
[13] Gülen 2004a, pp. 19 – 20.
[14] Djibriel, in het christendom bekend als Gabriël, is een engel die als boodschapper van God een belangrijke rol speelt in de islam. Deze engel had de taak om een openbaring naar de profeten te brengen. Djibriel is een van de grote vier aartsengelen (Djibriel, Mikail, Azrail, Israfiel) en tevens de grootste en eervolste onder hen.
[15] Gülen 2005a, pp. 110 – 111.
[16] Gülen 1997a, p. 56.
[17] Ibid, p. 55.
[18] Ibid, pp. 47 – 48.
[19] Ibid, p. 25.
[20] Gülen 2005c, pp. 4 – 5.
[21] Gülen 1997b, p. 155
[22] Gülen 1997a, p. 7.
[23] Ibid, pp. 41 – 42.
[24] Gülen 2002, p. 97.
[25] Gülen 1997b, p. 155.
[26] Gülen 1997a, p. 14.
[27] Tadjwied staat voor het reciteren van de Koran volgens de recitatieregels.
[28] Gülen 1995a, p. 195
[29] Gülen 2005c, pp. 5 – 6.
[30] Mohammed ibn Djarier al-Tabari (839 - 923) was een islamitisch historicus en Korangeleerde. De door hem geschreven teksten bevat belangrijke informatie voor de vroegislamitische geschiedenis. Hij schreef twee grote werken: Tariek ar-roesoel wal-moeloek (Geschiedenis van de profetene en koningen) en Djami’al bayan fi tafsir al-Qur’an (Een Koranexegese die tegenwoordig nog beschikbaar is).
[31] Sjeik Sajjid Alaeddien Ali ibn Jahja es-Samarkandi (gest. 1457): een Korangeleerde.
[32] Aboel Kasim Djaroellah Mahmoed ibn Oemar ibn Ahmed al-Zamachsjari (1074 – 1144): een islamitisch geleerde en filosoof.
[33] Mohammed ibn Zakarijja Razi (865 – 925), ook bekend als al-Razi of Rhazes: een Perzische arts,filosoof en geleerde. Hij staat bekend als een belangrijk persoon uit de geschiedenis van de geneeskunde.
[34] Abdoellah ibn Oemar ibn Mohammed Nasiroeddien al-Bajdawi (gest. 1286): Korangeleerde. Hij heeft diverse boeken geschreven op het gebied van o.a. tafsier, hadieth, fikh, oesoel al-fikh, kalam, taal.
[35] Ibn Kathier (1301 – 1373): Korangeleerde en geschiedkundige.
[36] Abdoerrahman ibn Aboe Bakr ibn Mohammed ibn Sabik al-Hoedairi al-Soejoeti (1445 - 1505) ook bekend als imam Soejoeti: Korangeleerde.
[37] Aboe’s Sena Sjihaboeddien Mahmoed al-Aloesi (1802 – 1854): Korangeleerde die o.a. de tafsier ‘Roehoel Meani’ schreef.
[38] Mehmet Eboes-soed (1490 – 1574): een Korangeleerde die de Ottomaanse Sultans adviseerde. Hij heeft vele boeken geschreven op het gebied van o.a. tafsier, het geloof, rechten, taal en literatuur, geneeskunde.
[39] Şemsuddin Ahmed ibn Süleyman, ook wel bekend als Kamalpasjazadah of Ib Kemal (1468 – 1534): Korangeleerde die diverse Ottomaanse Sultans adviseerde en vele werken naliet.
[40] Elmalılı Muhammed Hamdi Yazir (1878 – 1942): schreef in opdracht van Ataturk (de 1e president van de Turkse Rebupliek) een Koranexegese, die hedentendage door vele islamitische geleerden als een betrouwbare exegese wordt beschouwd.
[41] Konyali Mehmed Vehbi Efendi (861 – 1949): Korangeleerde die tevens parlementslid was in het parlement van het Ottomaanse Rijk. Hij schreef een Koranexegese (tafsier) met de titel ‘Hülasatü’l Beyan fi Tefsiri-l Kur’an’. Wat deze tafsier uniek maakte was dat dit een samenvatting was van meerdere tafsiers zoals geschreven door Razi, Bajdawi, Aboe al-Soed.
[42] Ibid.
[43] Gülen 1997a, pp. 196 – 97.
[44] Gülen 2000a, pp. 47, 93; 2000b, p. 347.
[45] Gülen 1997a, pp. 97 - 98.
[46] Gülen 2000a, p. 30.
[47] Ibid, pp. 30 - 31.
[48] Gülen, 2000c, p. 3.
[49] Gülen 1992a, p. 2.
[50] Gülen, 1997a, pp. 52 – 53.
[51] Gülen 1997a, pp. 52 – 53.
[52] Gülen 2000a, p. 21.
[53] Ibid.
[54] Gülen 2000a, p. 199.
[55] Gülen 1997a, pp. 173, 196.
[56] Ibid, p. 90.
[57] Zarkashi 1990, pp. 130 – 32; Suyuti 1993, pp. 976 – 77.
[58] Gülen 1997a, pp. 20 – 21.
[59] Ibid, p. 98.
[60] Gülen 1995a. p. 185.
[61] Gülen 1997a. pp. 94, 109.
[62] Zie verzen 9:111 en 14:5. Gülen 2000a, p. 182.
[65] Albayrak 2006, pp. 457 – 69
[66] Çapan 2002, p. 38
[67] Gülen 2000b, pp. 180 – 81
[68] Gülen 1995b, pp. 180 – 81
[69] Görgün 1998, p. 149.
[70] Gülen 2000a, p. 66.
[71] Gülen 2000b, p. 182.
[72] Ibid.
[73] Tuncer 2006, p. 10.
[74] “Gij denkt dat zij wakker zijn, terwijl zij slapen en Wij zullen hen zich naar links en rechts doen wenden, terwijl hun hond met zijn voorpoten uitgestrekt op de drempel ligt. Indien gij een blik op hen werpt, zult gij U zeker van hen afwenden en vluchten, met ontzag vervuld.”
[75] “Noemt hen bij hun vaders naam dat is billijker in de ogen van Allah. Maar als gij hun vader niet kent, dan zijn zij uw broeders in het geloof en uw vrienden, en er is geen zonde voor u in datgene waarin gij u vergist, maar wel in hetgeen uw hart zich heeft voorgenomen. Allah is Vergevensgezind, Genadevol.”
[76] “Voorwaar, het komende uur zal beter zijn voor u dan het vorige.”
[77] “O, gij die gelooft, wie onder u zich van zijn godsdienst afkeert, laat hem weten, dat Allah weldra een ander volk zal voortbrengen dat Hij zal liefhebben en die Hem zullen liefhebben vriendelijk en nederig zijnde jegens de gelovigen en hard en streng jegens de ongelovigen. Zij zullen voor Allah’s zaak strijden en het verwijt van een berisper niet vrezen. Dit is Allah’s genade; Hij schenkt deze aan wie Hij wil en Allah is Milddadig, Alwetend.”
[78] “Toen kwam daar vanuit het meest afgelegen deel van de stad een man aanrennen, die riep, “O mijn Volk, gehoorzaam de boodschappers…”
[79] Gülen 2000b, pp. 331 – 32
[80] “Geef derhalve een waarschuwing indien de waarschuwing iets toevoegt (voor de ontvanger).”
[81] Şimşek 2008, pp. 368−69; Baljon 1961, p. 53.
[82] Rahbar 1956, pp. 325−32.
[83] Gülen 2000b, p. 327; Aydüz 2001, pp. 30–41.
[84] Gülen 1995a, pp. 188, 195; Gülen 2000b, p. 332.
[85] Gülen 2000b, p. 331.
[86] “Zij zeiden: ‘O Zoe’l-Karnain! Gog en Magog verpesten het land. Dus mogen wij U eer bewijzen op voorwaarde dat u een barrière bouwt tussen ons en hen?”
[87] Zoe’l Karnain wordt genoemd in de Koran en wordt een van de boodschappers van God beschouwd.
[88] Gülen 2000b, p. 240.
[89] Een djinn is een bovennatuurlijk onzichtbaar wezen die in de Koran en de hadieth genoemd worden. Mensen, engelen en djinns zijn volgens de Koran wezens met een bewustzijn, geschapen door God.
[90] “Zeg: “Het is aan mij geopenbaard dat een groep der djinn heeft geluisterd (naar de Koran), en zij zeiden: Waarlijk, wij hebben een wonderbaarlijke verkondiging gehoord! Die tot rechtschapenheid leidt; daarom hebben wij er in geloofd, en wij zullen stellig niemand met onze Heer Vereenzelvigen.”
[91] Gülen 2000b, p. 388.
[92] “Waarom was er geen enkel stadsbestuur (dat wij waarschuwden) dat geloofde, zodat zij konden profiteren van het geloof, behalve het volk van Jonah? Toen zij geloofden, namen wij voor hen de straf weg van het schandaal in het leven van het heden, en stonden hen toe om een tijdje van hun leven te genieten.”
[93] Gülen 2000a, p. 194.
[94] Gülen 2002, pp. 96−98.
[95] Gülen 2000b, pp. 329−30.
[96] “En toen hij zag dat hun handen er niet naar uitreikten, wantrouwde hij hen en werd bang voor hen. Zij zeiden: “Wees niet bang! Wij zijn naar de mensen van Lot gestuurd. En zijn vrouw stond (daar) en lachte: maar wij gaven haar een blijde boodschap van Isaak en na hem van Jacob.”
[97] Gülen 1995a, p. 188.
[98] “Nu behoorde Korah tot de mensen van Mozes, maar hij onderdrukte hen…”
[99] Gülen 2000b, p. 302.
[100] “Zij begeerde hem zeer, en hij zou haar evenzeer hebben begeerd, ware het niet dat hij de argumenten van zijn Heer had gezien…”
[101] Gülen 2000a, pp. 199−200.
[102] Een heel goed voorbeeld van de betrokkenheid van profeet Salomon bij djinn is te vinden in 34:12 (Gülen 2000b, pp. 324−25).
[103] Aboe Rajja, bijvoorbeeld, beschouwt Ka’b al-Ahbar als een Zionist door de invoeging van deze verslagen in de exegese (Juynboll 1969, pp. 120−38).
[104] Gülen maakt hier gebruik van het argument van Nursi. Volgens Nursi bestaan er twee significante begrippen met betrekking tot veranderlijke en onveranderlijke zaken. Het eerste is imam-i moebien, dat verband houdt met de dimensie van het onbekende of het ongeziene, ghajb. Dit is een notitieboek van het goddelijke lot, dat de oorspronkelijke vormen van zowel het verleden als de toekomst verborg. Verder is het een manifestatie van Gods attributen van ilm (kennis) en amr (gebod). Het tweede is kitab-i moebien,dat verband houdt met de dimensie van het geziene, sjahada. Dit notitieboek is de manifestatie van Gods attributen koedra (macht) en idjad (inventiviteit) die verband houden met de vorming van de dingen in de wereld (Nursi 2006, p. 533).
[105] Gülen 2008a, pp. 104−112.
[106] Ibid.
[107] Gülen 2001, pp. 20−28.
[108] Gülen 1995a, pp. 181−82.
[109] Gülen 2006a, pp. 18−23.
[110] Moehkamaat is het meervoud van moehkam.
[111] Moetasjabihaat is het meervoud van moetasjabih.
[112] Gülen 2005c, p. 2.
[113] Ibid, p. 3.
[114] Sarıtoprak en Ünal 2005, pp. 447−67.
[115] Gülen 2005c, p. 4.
[116] Gülen 2003, pp. 103−04.
[117] Gülen 2008a, pp. 179−83.
[118] Gülen 2000a, p. 140.
[119] Gülen 1992a, p. 4.
[120] Zie Gülens Kalbin Zümrüt Tepeleri I–IV, Izmir-Istanbul: Nil Yayınları, 2005−2008. Zie ook Mehmet Y. Şekers’ hoofdstuk in dit boek voor meer informatie.
[121] “Waarlijk, Wij hebben gezien hoe je je gezicht voortdurend tot de hemel wendde, daarom wenden Wij (nu) naar een Kibla (richting) die jou welgevallig is. Wend je gezicht in de richting van de Masdjied al-Haram (de Gewijde moskee te Mekka). En waar jullie je ook bevinden (en de Salat verrichten), wendt jullie gezichten in die richting. En voorwaar, degenen aan wie de Schrift is gegeven, weten zeker dat het de Waarheid van jullie Heer is. En Allah is niet onachtzaam ontrent wat zij doen.”
[122] “Allah maakt de Ka’ba, het Gewijde Huis, als een plaats voor de mensen om te staan, en de Heilige Maand en de offerdieren en de halsbanden. Dit opdat jullie weten dat Allah weet wat er in de hemelen en op de aarde is en dat Allah Alwetend is over alle zaken.” 123] “En wanneer er een Teken tot hen komt, dan zeggen zei: “Wij zullen nooit geloven tot aan ons hetzelfde is gegeven als wat aan Allah’s boodschappers is gegeven”. Allah weet beter waar Hij Zijn boodschap brengt. Bij Allah zullen degenen die misdaden pleegden deden door kleinering en een strenge bestraffing getroffen worden vanwege wat zij aan kwaad plachten te beramen.”
[124] “Allah geeft het licht aan de hemelen en de aarde. De gelijkenis van Zijn licht is met een nis met een lamp erin: de lamp bevindt zich in een glas. Het glas is als een stralende ster, die brandt (van de olie) van een gezegende olijfboom, die noch van het Westen noch van het Oosten is. Haar olie verlicht, hoewel zij (nog) niet door het vuur aangeraakt is. Licht op licht. Allah leidt naar Zijn licht wie Hij wil. En Allah maakt gelijkenissen voor de mensen. En Allah is Alwetend over alle zaken.”
[125] “Mohammed is de Boodschapper van Allah. En zij, die met hem zijn, zijn hard tegen de ongelovigen en zachtmoedig onder elkander. U ziet hen zich buigen en nederwerpen (in gebed), Allah’s genade en Zijn welbehagen zoekende – Op hun aangezicht zijn de sporen van het zich ter aarde werpen. Dit is hun beschrijving in de Torah. En hun beschrijving in het Evangelie is als het zaad van kören, dat zijn scheut uitspruit, en dien versterkt, waardoor zij dik wordt en op eigen stengel komt te staan, tot vreugde der zaaiers en woede der ongelovigen. Allah heeft aan de gelovigen die goede werken doen, vergiffenis en een grote beloning beloofd.”
[126] Mogelijke werelden: Het begrip wordt in de analytische filosofie uitgewerkt in de theorie van de mogelijke werelden (of: mogelijke situaties). Voor iedere contingente stand van zaken in de actuele wereld bestaan één of meerdere mogelijke werelden waarin die stand van zaken niet het geval is, terwijl voor iedere noodzakelijke stand van zaken geen mogelijke werelden bestaan waarin de stand van zaken niet het geval is. Bij onmogelijke standen van zaken zijn er geen mogelijke werelden waarin de stand van zaken het geval is, inclusief de actuele wereld. Er zijn twee soorten mogelijkheid: reële mogelijkheid en irreële mogelijkheid. Een reële mogelijkheid is een geactualiseerde mogelijke wereld en betekent daarom vooral niet noodzakelijk, terwijl een irreële mogelijkheid niet actueel is en vooral niet onmogelijk betekent.
[127] Gülen 2000a, p. 72.
[128] Ibid, pp. 148, 160.
[129] Gülen 2000b, pp. 325−26, 354.
[130] Gülen 1997a, pp. 78−79.
[131] Mawlana Djalal al-Dien al-Roemi of Mawlana (1207 – 1273) was een Korangeleerde, filosoof en dichter en soefi-meester. Hij was de leidende figuur van de soefibeweging in Konya (provincie in het huidige Turkije). Hij stichtte er onder andere de dansende/wervelende derwisjen. In de dans draaien zij om hun as, waarbij zij mediteren en de naam van Allah aanroepen. Hij predikte met name over de voordelen van verdraagzaamheid. Bij zijn dood streden de moslims, joden en christenen van Konya om de eer hem naar zijn graf te mogen dragen.
[132] Ibn Arabi (1165 – 1240) was een Korangeleerde, filosoof en mysticus uit Andoelisie. Hij bereisde grote delen van het islamitische rijk.
[133] Imam Rabbani (1564 – 1624) was een Korangeleede, jurist en een vooraanstaande Naksjibandi-soefi in India. Hij wordt ook wel de ‘vernieuwer van het tweede millennium’ genoemd.
[134] Ibrahim Hakki (1703 – 1780) was een Turkse soefi-geleerde. In 1756 publiseerde hij een boek met de titel ‘Marifetname’ waarin hij uitgebreid in ging op wiskunde, astronomie, psychologie, anatomie en tasawwoef.
[135] Mawlana Chalid Baghdadi (1779 – 1827) was een vooraanstaande islamitische geleerde. Hij was een zeer invloedrijke Naksjibandi-soefi.
[136] Zie Gülen 1996a, 1996b, en Zeki Sarıtopraks hoofdstuk in dit boek over Gülens theologie van sociale verantwoordelijkheid.
[137] Koran 21:87: “En Zoe’n-Noen (Jonah), toen hij kwaad vertrok en veronderstelde dat Wij geen macht over hem hadden, maar hij schreeuwde het uit in het donker en zei: “Allah zal u niet redden. U zijt geprezen! Ik heb verkeerd gedaan.” Gülen benadert dit vers vanuit een theologisch perspectief en zegt dat de daden van de gewone gelovigen beschouwd kunnen worden als een vergissing van de kant van moekarrab (de mensen die het dichts bij God staan). Omdat Jonah zijn woonplaats verliet voordat hij een openbaring had ontvangen waarin doorgegeven werd dat hij dit kon doen, wordt zijn vertrek beschouwd als een misstap in plaats van als een zonde (Gülen 2000b, pp. 266 - 69).
[138] “Dus hij (Salomon) lachte, verbaasd over haar woord, en zei: “Mijn Heer! Sta mij toe dankbaar te zijn voor de gunst die Gij mij en mijn ouders heeft verleend, en sta mij toe goed te doen zodat Gij verguld zijt met mij, en laat mij, bij Uw genade, mij voegen bij Uw dienaren, de goeden.”
[139] “De hypocrieten denken dat ze Allah overtreffen, maar Hij zal hen overtreffen. Wanneer zij opstaan voor het gebed, staan zij zonder ernst, om als mannen te worden gezien, maar slechts weinig gedenken zij Allah.”
[140] “(En Ongelovigen) smeedden hun plannen, en ook Allah smeedde plannen, en de beste plannensmeder is Allah.”
[141] Gülen 2000a, p. 83.
[142] “Er huist een ziekte in hun harten, en God heft de ziekte verergerd …”
[143] Gülen 1997a, pp. 184−85.
[144] Gülen 2000a, p. 37.
[145] “We staken met de Kinderen van Israël de zee over: Pharoah en zijn menigte volgden hen brutaal en onbeschaamd. Tenslotte, toen ze werden overdonderd door de overstroming, zei hij: “Ik geloof dat er geen god is, behalve Hij in Wie de Kinderen van Israël geloven. Ik ben één van degenen die zich onderwerpt (aan Allah).”
[146] “Maar toen zij Onze machtige straf werkelijk zagen, kon hun geloof hen niet helpen: (dat is) Gods manier om (met de mensheid om te gaan, een manier) die voor Zijn dienaren altijd van kracht is geweest. En dus, alles samengenomen, hebben de ongelovigen verloren.”
[147] Gülen 2000a, pp. 191−92.
[148] Gülen 2000b, p. 327.
[149] Gülen 2000a, pp. 62−63.
[150] Gülen 1997a, pp. 90−93. Ook pp. 20, 192−93.
[151] Gülen 2000a, p. 75.
[152] “Aan Allah behoren het Oosten en het Westen: waartoe ge zich ook keert, de aanwezigheid van Allah is aanwezig. Want Allah omvat alles en is alwetend.”
[153] Gülen 2000b, p. 284.
[154] Gülen 1992a, pp. 5–6.
[155] Gülen 1998a, p. 40.
[156] Ibid, p. 34; Gülen 1997a, p. 27; 1992a, pp. 5–6.
[157] Gülen 1998a, p. 34.
[158] Gülen 2000b, p. 346. In zijn wetenschappelijke verklaringen maakt Gülen altijd gebruik van het word fihi nazar, wat betekent dat dit niet de uiteindelijke interpretatie is, er kunnen ook andere interpretaties zijn (Gülen 1992b, pp. 2–5).
[159] Gülen 2001, pp. 128–29; 1992b, pp. 2–5.
[160] Gülen 1992a, pp. 5–6. Ergens anders vergelijkt Gülen wetenschappelijke ontwikkelingen met de kleding van mensen. Wanneer de wetenschappelijke ontwikkelingen te oud worden, gooien mensen ze weg als waren het oude kleren (Gülen 1998a, p. 49).
[161] Gülen 1992a, pp. 5–6.
[162] Gülen 2000b, p. 346. Gülen geeft aan dat de uitdrukkingen uit de Koran tafakkoer, tadhakkoer, en tadabboer, wat ‘contemplatie’ betekent, gelovigen aanzet tot het opdoen van wetenschappelijke kennis via de Koran (Gülen 1998a, pp. 43−45).
[163] Gülen 1998a, p. 33.
[164] Koran 51:49: “En alle dingen hebben Wij in paren geschapen, hopelijk zullen jullie je dit herinneren.”
[165] Koran 34:3: “Degenen die niet geloven zeggen: ‘Het Uur zal niet over ons komen.’ Zeg Ja, bij mijn Heer, het zal beslist over u komen. Voor Hem is niets in de hemel of op aarde verborgen, zelfs niet het gewicht van een atoom, noch bestaat er iets, groter of minder dan dit, of het staat in een duidelijk Boek.”
[166] Koran 51:49: “En wij hebben alles in paren geschapen opdat u er lering uit moogt trekken.”
[167] Gülen 1997, p. 32.
[168] Ibid, pp. 33−34.
[169] Ibid, pp. 34−35.
[170] Koran 51:47.
[171] Koran 21:30.
[172] Koran 16:66.
[173] Koran 36:38.
[174] Koran 55:19−20.
[175] Koran 22:5; 22:12−14.
[176] Koran 15:22; 24:43.
[177] Gülen 1997, p. 39.
[178] “En wanneer de uitspraak over hen komt, laten Wij voor hen een beest uit de aarde tevoorschijn komen dat tot hen spreekt omdat de mensen niet overtuigd waren van Onze tekens.”
[179] Gülen 1998a, p. 48; Gülen 1996b, pp. 133–36.
[180] “Toen zeiden Wij: “Slaat hem (de dode) met een deel van haar (de koe).” Zo doet Allah de doden herleven en toont Hij jullie Zijn tekenen. Hopelijk zullen jullie het begrijpen.”
[181] Gülen 2000a, p. 59.
[182] Gülen 1998a, p. 35; 2000a, p. 50.
- Aangemaakt op .